285 19 JUNI 1969 haar woningbezit - waarvan spreker principieel geen voorstander is - en dan alleen nog maar woningwetwoningen, vasthouden om het spanningsveld, dat op dit moment bestaat zo weinig mogelijk extra spanningen te geven, Het is natuurlijk geen definitieve oplossing. Spreker heeft ook al gezegd, dat zijn fractie tot nader order bereid is met het voorstel van het college in te stemmen. Spreker meent, dat dit besluit gerust kan worden genomen. Eventueel kan aan de wethouder worden gevraagd, om binnen een jaar de raad in te lichten over de vraag of de situatie zich zo gewijzigd heeft, - zowel ten aanzien van ae grondruil en sanering als ten aanzien van verkoop en misschien een zekere uitbreiding van de grenzen van Breda of andere mogelijkheden - dat dit gemeentelijk bezit aan woningwetwoningen kan worden afge stoten. De heer WOESTENBERG zegt, dat iemand, die op fluweel zit niet voelt wat iemand voelt die op de planken zit. Men heeft het nu weer zo druk over die spanningsvelden, maar die zijn kunstmatig in stand gehouden vanaf de oorlog. In België heeft men de zaak vrij gelaten na de oorlog. Er waren wel woningproblemen, doch er was na enkele jaren geen woningnood meer. Nu is de woningnood in België practisch nihil. Er zijn links en rechts wel eens aardige winstjes gemaakt, maar spreker kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat ook hier wel winsten gemaakt zijn in de bouwsector. Dan komt spreker weer aan die bepaalde categorie mensen, die na jarenlang sparen gereed zijn om een eigen huis te kopen. Dat zijn er meer dan 250, die nu be dreigd gaan worden met uitzetting, bepaald niet door eigen schuld, al zullen er wel bij zijn. Spreker blijft dus bij de woorden, die dooi de eerste spreker gesproken zijn en zegt, dat hij tegen het voorstel is. De heer VON SCHMID stelt, dat hij na alles wat gezegd is vóór het voorstel blijft, zoals het college heeft gedaan. Hij heeft hier over nog een paar argumenten. Van de ene kant wordt gezegd, - spreker meent door de heer Quadekker -, dat een bepaalde man in een woningwetwoning woont, tevreden is met zijn huis en daar wil blijven wonen. De heer Quadekker zegt dan, dat die man dat huis moet kunnen kopen. Spreker ziet dat niet in. Al woont die man daar tevreden waarom moet hij dan dat huis kunnen kopen? Daar zit al een psychologie achter van de bezitsvorming, waarover men bepaalde opvattingen kan hebben. Men kan nu zeggen, dat het in de verkeerde richting gaat, dat het misschien niet in overeenstemming is met de nieuwe gedachten op dit punt, maar het kan ook een stokpaardje zijn. Spreker ziet zelf niet in, waarom die man, die zo tevreden is met zijn huis, dat huis zou moeten kopen. Er is nog een tweede punt, waar spreker op wil wijzen-. Die doorstroming waar men over praat, lost ook niets op, wanneer de woningwetwoningen verkocht worden. Dan blijven de mensen zitten. Een derde punt, dat spreker wil noemen, doet zich voor, als de man, die het huis koopt op een gegeven moment uit de stad weggaat, hetgeen kan gebeuren omdat hij een andere baan krijgt of wat dan ook. Dan gaat die man dat huis verkopen. Spreker bedoelt maar, dat het huis dan ook is onttrokken aan het gemeentelijk bezit. Het huis kan niet meer verhuurd worden, het is voorgoed weg. Daar gaat het om.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 285