19 JUNI 1969
286
Het gaat niet alleen om de man die koopt en in het huis blijft wonen,
maar het kan ook zijn, dat hij het huis koopt en daarna toch weggaat,
in welk geval het huis voor de gemeente verloren is. Tenslotte wil
spreker zich aansluiten bij hetgeen de heer Kroon gezegd heeft over
wat spreker zou willen noemen de "biet-doctrine". Spreker is ervan
overtuigd, dat het college handelt vanuit een sociale bewogenheid,
waarna de wethouder - naar spreker's mening - niet kan zeggen, dat
- wanneer de raad anders besluit - het hem een biet zal zijn.
De heer BARIJ vraagt - om straks een verantwoorde beslissing te
kunnen nemen - of de wethouder kan zeggen, over hoeveel vrije
woningwetwoningen de gemeente beschikt per jaar of over hoeveel
zij denkt te kunnen beschikken. Spreker gelooft nl. dat de oplossing
om de zware wolken, die de wethouder heeft opgestapeld, te ver
drijven alleen dén geldt, wanneer er inderdaad vrije woningwet
woningen zijn.
Mevrouw VAN MIERLO-MUTSAERS zegt, dat het college in de derde
regel van de mededeling erkent, dat de medewerking vereist is.
Indien die medewerking vroeger vereist was, dan is deze nog vereist.
Wethouder VERMEULEN wil beginnen met die biet dan maar zelf
op te eten. Het was wellicht een beetje geëmotioneerd van zijn kant
- een beetje bewogenheid -, maar het is stellig niet de bedoeling
geweest om door het gebruik van dit woord de raad ook maar enigszins
onwelvoeglijk te bejegenen. Spreker meent, dat men deze zaak in
grote lijnen moet blijven zien en dat men niet - zoals de heer van
Caulil - moet zeggen, dat die huizen worden gekocht, ingepakt en
meegenomen, want dat is natuurlijk niet zo. Wat er wél gebeurt is,
dat er op het ogenblik een bepaalde hoeveelheid woningen van een
aantrekkelijke huurklasse in Breda beschikbaar is. In het vooruitzicht
van een grote behoefte aan dergelijke woningen kan men twee kanten
uitgaan. Men kan dit woningbezit verkleinen of vasthouden. Men kan
er niets bij doen. Bij iedere verkoop wordt de mogelijkheid om in
moeilijke woningnoodgevallen te helpen met één huis verkleind.
Daaraan moeten geen theorieën worden opgehangen van de man die
er woont, die blijft daar zitten. Maar als dat huis verkocht is en die
man gaat dood, verkopen zijn kinderen het huis of vóór zijn dood
verkoopt hij het zelf. Dat huis is dan voorgoed weg uit het bestand
van woningen, dat beschikbaar is voor verhuur in een aantrekkelijke
huurklasse. Déar gaat het hele punt om. Men kan daar meer of minder
zwaar aan tillen. Men kan dus zwaarder tillen aan een onbelemmerde
doorgang van het eigen woonbezit, ook in dié huurcategorie, en dan
zal men verkopen. Maar spreker heeft in eerste instantie willen zeggen,
dat men dan ook moet letten op de andere kant van de medaille:
Iedere woning, die wordt verkocht, is een woning minder beschikbaar
voor het helpen van de moeilijke huurgevallen, aie zich zullen aan
dienen. Men kan wel voorstander zijn van huurliberalisatie - en spreker
is dat zeker niet het minst - maar hij moet er toch wel op wijzen,
dat die huurliberalisatie vóóronderstelt een vrije bouwmarkt.
En dat roept de vooroorlogse jaren in herinnering, toen in de Belcrum-
polder en in Sportpark I en II huizen werden gebouwd door vrije