19 JUNI 1969 292 Hoewel spreker meent het toch te lang te hebben gemaakt, meent hij de vraagstellers te hebben beantwoord. De heer KRAMER stelt, dat het lijkt, wanneer men met een rekenmethodiek bezig is, dat men taalmoeilijkheden krijgt. Hij gelooft echter wel te begrijpen waar het om gaat. Hij is het eens met de zelf standigheid van ae scholen. Spreker heeft vertrouwen, dat hetgeen hij heeft gezegd ter bestemde plaatse zal komen. Hij meent dat zijn wens tot inlichten van de ouders door deze vergadering al openbaar geworden is. De heer DE GIJSEL vraagt zich naar aanleiding van het antwoord van de wethouder af, wat gaat gebeuren met de kinderen, als het experi ment mislukt. Dat is het belangrijkste. Voorts vraagt hij, wat de wethouder bedoelt met: de inspecteur zal begeleiden. Wethouder BROEDERS zegt, dat men de kinderen - bij mislukken van het experiment - zal opvangen. Langs een andere weg zal worden ge tracht hun toch te leren rekenen. Welke methode daarvoor moet worden gebruikt, weet spreker op dit moment niet. Over de begeleiding wil spreker zeggen, dat de inspecteur met de hoofden en de leerkrachten contact heeft omtrent de resultaten van het experiment, hoe het zich ontwikkelt, hoe het aanslaat en hoe men er mee werkt. De wetenschap pelijke begeleiding ligt niet bij de inspecteur. Daar ligt een taak van geheel ander niveau. Daarvoor is een medewerker van de uitgever aan gesteld. De resultaten van een en ander worden toegespitst op de Bredase situatie. Daaraan zal de inspecteur speciaal aandacht schenken. Hierna wordt overeenkomstig het preadvies besloten. 31. KASGELDLENINGEN MET EEN MAXIMUM LOOPTIJD VAN EEN JAAR IN HET DERDE KWARTAAL 1969. Overeenkomstig dit voorstel wordt besloten. 32. WIJZIGING VAN HET RAADSBESLUIT VAN 13 MAART 1969 TOT HET GARANDEREN VAN RENTE EN AFLOSSING VAN EEN GELDLENING GROOT 8.100.000,—, TE VERSTREKKEN AAN DER.K. WONINGBOUWVERENIGING ST. LAURENTIUS T. B.V. DE BOUW VAN 189 GALERIJWONINGEN IN IJPELAAR. De heer VAN GASTEL zegt, dat het college in dit stuk stelt, dat gedeputeerde staten in het algemeen bezwaar hebben tegen het opnemen van de clausule die wordt voorgesteld. Verder wordt gesteld, dat gede puteerde staten wel bereid zijn dit bezwaar te laten vervallen, indien in de geldleningsovereenkomst wordt bepaald dat bij nalatigheid van geldneemster bij de betaling van rente- en aflossingstermijnen de ge meente daarvan onmiddellijk in kennis zal worden gesteld. De gemeente kan dan maatregelen treffen om boetekosten te voorkomen, respectievelijk te beperken. Deze toevoeging van het onmiddellijk in kennis stellen van de gemeente vindt spreker niet terug in het ontwerp-besluit. Spreker vraagt, of die bepaling in de overeenkomst staat. Bij ontkennend antwoord zou spreker toch gaarne bij het besluit deze toevoeging zien opgenomen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 292