310
17 JULI 1969.
Hij voegt hier nog aan toe dat ook de verkeerspolitie en de verkeers-
ingenieur van de dienst van openbare werken dag in, dag uit bezig zijn
om te trachten middelen te vinden, welke kunnen leiden tot de verbe
tering van de verkeersveiligheid in en om Breda.
De heer VAN CAULIL deelt mede door de inhoud van de brief en de
publicaties over deze kwestie in de pers geschrokken te zijn. De brief
op zich zou hij in twee delen willen splitsen. Er zijn n. 1. twee pun
ten aan de orde. Op de eerste plaats het probleem van de verkeerssitu
atie waarover in de brief sprake is en ten tweede de wijze waarop dit
probleem naar voren is gebracht.
Het verheugt hem - gezien het feit dat hij de brief eerst gisteren gehad
heeft - dat het probleem reeds in deze vergadering ter sprake kan wor
den gebracht.
Hij wil dan ook zijn grote bewondering uitspreken voor de wethouder,
die kans heeft gezien binnen een tijdsbestek van 24 uur zoveel cijfer
materiaal te verzamelen en voor de wijze waarop dit schrijven door hem
in de raad behandeld wordt.
Spreker vindt het jammer te moeten zeggen, dat het horen van deze cij
fers hem nog meer verontrust heeft en meent te mogen stellen dat wan
neer er, zelfs nadat er een dodelijk ongeval heeft plaatsgehad op de be
trokken wegen met dergelijke snelheden gereden wordt, deze mensen
met recht kunnen zeggen, dat zij verontrust zijn. Daar hij zelf niet des
kundig is, zou hij het college van b en w willen verzoeken op een zo
goed mogelijke manier contacten te willen leggen en al het mogelijke
te doen om op een deskundige wijze tot een oplossing van dit probleem
te komen. De wethouder heeft reeds toegezegd dat er voorlopige voor
zieningen getroffen zullen worden, maar nu men door het cijfermateri
aal op de werkelijkheid gedrukt wordt, zou hij met klem willen vragen
zoveel mogelijk voorzieningen ter beveiliging van deze wegen te willen
treffen.
Over het tweede gedeelte van de brief wil hij in eerste instantie niets
zeggen. Hij zou eerst antwoord willen hebben op de vragen: Is het colle
ge reeds eerder over deze kwestie benaderd? Zijn er eerder verzoeken,
hetzij telefonisch, hetzij schriftelijk binnengekomen? Aan de inhoud
van de brief zou hij moeten afleiden dat dit schrijven een gevolg is van
een afwijzing van het college van b en w op reeds eerder gedane verzoe
ken.
De heer VAN DER ZWAN zegt de brief gisterenavond met gemengde
gevoelens te hebben gelezen. Enerzijds kan hij zich de verontrusting
van de ouders, die hun kinderen over de Nieuwe Kadijk naar school moe
ten sturen levendig voorstellen. Hij gelooft dat er inderdaad reden tot
ongerustheid is. Maar toen hij op pagina 2 las dat men het gemeente
bestuur, of eigenlijk de raad, onder druk wilde zetten om vandaag nog
een beslissing te forceren gaf hem dat een vrij onsympathieke indruk.
Spreker is van mening dat de eerste alinea op pagina 2 eigenlijk afbreuk
doet aan het hele verzoek. Men zou gaan twijfelen aan de intenties
van het schrijven. Deze gevoelens van onbehagen werden nog versterkt
toen hij vanavond het stadserf opkwam en daar een stel kinderen zag