344 17 JULI 1969. In antwoord op de vraag van de heer van der Zwan, hoe groot de woning- produktie zou kunnen zijn, zegt spreker dat deze de laatste jaren 1000 tot 1200 woningen per jaar is geweest. Deze woningproduktie, maar dat is uiteraard ook afhankelijk van de beschikbare financieringsmidde len, zou belangrijk kunnen worden opgevoerd, waarbij vanzelfsprekend de noodzaak tot de bouw van woningen - maar die is er voorlopig nog wel - aanwezig behoort te zijn. De heer Biemans heeft gesproken over de planologische aspecten en de verdubbeling van het grondgebied en ook door de heer Kroon is gewezen op de situatie die zal ontstaan wanneer de grenswijziging tot stand zal zijn gekomen en de gemeenten Prinsenbeek, Teteringen en een gedeel te van Terheyden aan de gemeente Breda zouden worden toegevoegd. Hun vraag was of men van het gemeentebestuur van Breda niet nu reeds mag verwachten dat er speciale aandacht geschonken wordt aan deze agrarische gebieden. Spreker wil hierop antwoorden dat het college van b en w van mening is, dat wanneer de annexatie deze drie woon kernen zou betreffen, dit uiteraard omvangrijke en zware verplichtin gen met zich meebrengt. Hij meent dat het niet verstandig zou zijn om de verplichtingen ten aanzien van die kernen nu reeds in details te gaan bespreken, daar dit prematuur zou zijn. Hij is het echter met de heren Biemans en Kroon eens dat men zich zeer vroegtijdig zal moe ten bezinnen over hetgeen daar zal moeten gebeuren en dat de houding van het huidige Breda tegenover de te annexeren kernen een duidelijke zaak zal moeten zijn. Ten aanzien van de door de heren Biemans en Melzer gemaakte opmer kingen met betrekking tot de samenwerking met de andere gemeenten binnen het streekplan, antwoordt spreker dat men kan zeggen dat tussen het gebied Etten-Leur, Oosterhout en ook de Zekluzagemeenten duide lijke relatielijnen aan te geven zijn. Een andere vraag is, hoe deze samenwerking zich de laatste jaren ontwikkeld heeft, ook wat de hou ding van Breda tegenover deze gemeenten betreft. Spreker neemt aan dat de raad deze ontwikkelingen duidelijk gevolgd heeft. Zijn vraag is dan ook of er op dit moment van de kant van het gemeentebestuur van Breda opnieuw een initiatief zou moeten worden genomen om Etten- Leur en Oosterhout in deze samenwerking te betrekken. Het is de raad bekend dat het de opvatting-jvan het college van b en w is dat samen werking met deze gemeenten bijzonder wenselijk zou zijn. In enkele vergaderingen in het verleden is dat door spreker ook duidelijk gezegd. Er is ook een even grote wenselijkheid om nauwe relaties met de Ze kluzagemeenten te onderhouden. Spreker gelooft en hoopt dat wanneer het industrieschap Moerdijk gerealiseerd is, de positie van Breda binnen afzienbare tijd bewaarheid zal worden en dat dan de relatie binnen de organisatie gestalte zal krijgen. Hij is van mening dat Breda niet nü, maar d4n, bepaalde initiatieven zou kunnen nemen en dat men dan tot een goede samenwerking zou kunnen komen. De heer Melzer, Kroon en van der Zwan hebben in verband met de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 344