345 17 JULI 1969. noodzakelijke continuering van de woningbouw uitvoerig gesproken over de haast met betrekking tot de realisering van het herindelingsplan. Spreker is het met hen volkomen eens, dat het zeer belangrijk is, dat in de aan de Kroon gerichte stukken van het college van gedeputeerde staten nadrukkelijk vermeld wordt dat deze annexatie op zo kort moge lijke termijn gerealiseerd zal moeten worden. Uit ervaring weet men echter dat deze termijn vrij lang kan zijn. Er is becijferd, dat indien de gehele procedure vlot verloopt, de stukken in april 1971 bij de Kroon zouden kunnen zijn. Dit houdt echter in dat de minister niet al te veel uitstel moet verlenen - zelfs bij de aanvang van de procedure is hij hiertoe reeds bevoegd - er hearings gehouden moeten zijn en de partijen gehoord. Dan volgt nog de behandeling in de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Ook hier zouden de stukken enige tijd kunnen worden aangehouden. Voor zover echter op het ogenblik de zaak te overzien is, maar dan moet er, spreker stelt dat nog eens nadrukkelijk, geen enkel oponthoud zijn of uitstel verleend worden, zou het plan in april 1971 gerealiseerd kunnen worden. De heer Melzer heeft verder nog gewezen op alle mogelijke stagnaties in de woningbouw en het bedrijfsleven. Ook de binnenstad eist alle mogelijke voorzieningen, die zich ook buiten de grenzen van het hui dige Breda zullen moeten voltrekken. Hierover is spreker het volkomen met de heer Melzer eens. Wat de methode die bewandeld kan worden betreft, daarover kan men van opvatting verschillen. Maar persoonlijk vindt spreker het middel van grenswijzigingen - dat zal ook in Neder land steeds meer gaan blijken - een zeer oirbaar, een zeer net, een zeer aanvaardbaar en bovendien een zeer nuttig middel om steden als Breda een kans te geven, die zij dan in de praktijk waar zullen moeten maken. De heer Woestenberg heeft enigszins blijk gegeven van een zekere on tevredenheid, spreker kan niet precies bevroeden wat hij bedoeld heeft, maar als hij de heer Woestenberg goed begrepen heeft, vindt deze de opzet van het plan nogal minimaal. Men zou volgens hem veel verder hebben kunnen gaan. Spreker meent te mogen stellen dat hij nu, en ook in september 1968 reeds duidelijk heeft gemaakt, dat het college van b en w van mening is, dat hoewel het anders had kunnen zijn, dit toch HET plan moet zijn, dat door het college van gedeputeerde staten bij de minister ver dedigd zal worden en dat dit tlan ook de steun zou moeten hebben van de raad van de gemeente Breda. De heer von Schmid heeft andermaal - als spreker zich goed herinnert is dit de derde keer - zijn standpunt zo duidelijk uiteengezet, dat men, hierover kan geen enkel misverstand bestaan, moet concluderen dat zijn opvattingen lijnrecht tegenover de opvattingen van het college van b en w staan en ook niet in overeenstemming zijn met de opvat tingen van het provinciaal bestuur. Spreker wil hierbij een paar kant tekeningen maken.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 345