34 16 JANUARI 1969. De heer BA RU wil bij de bij het voorstel gevoegde huurovereen komst enkele kanttekeningen maken. Zijn opmerkingen gelden fei telijk ook voor de andere huurovereenkomsten die onder no. 35 en 36 op de agenda staan. In artikel 1 staat dat partijen ieder jaar de huurovereenkomst kunnen opzeggen met inachtneming van een termijn van zes maanden. Ver der staat in artikel 1 dat iedere twee jaar de gemeente de huurprijs kan herzien en dat ze dit moet doen binnen drie maanden voor het einde van de huurtermijn. Als nu de gemeente overgaat tot herzie ning van de huur - en dat doet binnen een termijn van zes tot drie maanden voor het einde van de huurperiode - en de nieuwe huurder wenst dit niet te betalen of kan dit niet betalen, dan kan hij niet meer zeggen dat hij een einde aan de huurovereenkomst maakt, want daarvoor is de termijn verstreken. Hij had dit moeten doen binnen zes maanden vóórdat de huurtermijn eindigt. Naar spreker's mening is dit niet geheel redelijk. Het is redelijk dat de huurder bij verho ging van de huurprijs zich kan beraden over de vraag of hij de huur overeenkomst al of niet zal voortzetten. Spreker wil daarom voorstel len om de opzegtermijn bijvoorbeeld op drie maanden te stellen en de termijn waarop de huurverhoging moet worden aangekondigd op vier maanden, zodat de huurder nog een maand de tijd heeft zich o- ver de nieuwe huurprijs te bezinnen. In artikel 13 staat dat de verhuurder gerechtigd is de huurovereen komst als ontbonden te beschouwen bij wanprestatie van de zijde van de huurder. Daartegen heeft spreker geen bezwaar. Waar hij wel op merkingen tegen heeft is het vervolg van dit artikel waar staat dat de huurder in zo'n geval, wanneer hij zich dus aan wanprestatie schul dig heeft gemaakt, binnen veertien dagen zal moeten ontruimen. Die verplichting kan naar zijn mening de huurder niet worden opgelegd en wel omdat in artikel 28c van de huurwet - een artikel dat sedert 16 dagen ook voor Breda geldt - wordt gezegd dat de verplichting van ontruiming na het einde van de huur van rechtswege is geschorst en dat de schorsing pas twee maanden na aanzegging van de ontruiming eindigt. Artikel 29 van de huurwet vertelt verder, dat bij een over eenkomst geen uitzondering kan worden gemaakt en dat niet kan wor den afgeweken van de termijn in artikel 28c genoemd. De verplich ting om binnen 14 dagen te ontruimen mist dus zonder meer rechts kracht. Spreker stelt daarom voor om het laatste deel van artikel 13, te beginnen met "alsdan is de huurder verplicht enz.te schrappen. Het lijkt hem niet juist om aan de huurder een verplichting op te leggen die men niet op kan leggen en ook niet af kan dwingen. Wethouder GIELEN zegt dat de heer Barij gelijk heeft wanneer hij ten aanzien van artikel 1 stelt dat de huurder voor een vol jaar aan de verhoogde huur vastzit. Dit is de huurder bij het ondertekenen van het contract echter bekend. Een ander facet is, dat de zes maanden voor de huuropzegging aan twee kanten gelden. Wanneer men die termijn van zes maanden verkort kan dat in het nadeel van de huur der zijn, want dan heeft de gemeente ook het recht in die korte ter mijn de huur op te zeggen. Er is dan minder mogelijkheid om naar iets anders uit te zien. Men zou natuurlijk de heer Barij kunnen vol-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 34