355
17 JULI 1969.
met de opmerking: "Dan hadden ze dat maar moeten doen". Als de
verhoudingen in die wijk dan zo zijn, als de heer van Caulil heeft ge
schetst, zou spreker het een gewone zaak vinden als door de werkge
vers het oordeel van de vakbonden was gevraagd.
Interruptie heer MELZER: "U hebt in de vooravond kunnen merken
dat de mensen zich kunnen uiten als ze dat willen.'
De heer VON SCHMID vervolgt zijn betoog met de opmerking, dat
als van de zijde van het college van b en w bevestigd wordt, dat er
inderdaad slechts een klein percentage werknemers is, de zaak natuur
lijk iets zou veranderen. Hij heeft hierover tegenstrijdige verklaringen
gehoord. Van de ene kant hoort men er is daar bijna niemand in loon
dienst en van de andere kant er zijn er veel in loondienst. Dit is uiter
aard een belangrijk punt.
Verder wil spreker nog opmerken, dat men hier inderdaad weer een
voorbeeld van centralisatie en decentralisatie heeft. Hier zou men als
veel grotere eenheid corrigerend kunnen werken op een kleinere een
heid. Hij is van mening, dat als er inderdaad een aantal werknemers
bij betrokken zijn, deze gehoord moeten worden, dat is op het ogenblik
gewoon een eis van onze democratie.
De heer DE GIJSEL zou graag een ander voorstel willen doen. Hij
zou willen vragen dit voorstel terug te nemen en te wachten op de uit
slag van de enquêtes, die door de Kamer van Koophandel worden in
gesteld. Mochten de uitslagen daarvan negatief uitvallen, dan zou deze
aanvraag van Princenhage alsnog in behandeling kunnen worden genomen.
De heer BIEMANS onderstreept dat het aantal werknemers dat bij
deze koopavonden betrokken zou zijn, zeer gering is. Hij meent als
terplaatse goed bekend zijnde, tot oordelen in staat te zijn.
Van de andere kant zijn er nog twee motieven aanwezig om vóór dit
voorstel te stemmen.
Deze motieven staan los van het advies dat straks door de Kamer van
Koophandel zal worden uitgebracht met betrekking tot de koopavonden
in heel Breda.
Het is, meent spreker, iedereen duidelijk dat Princenhage met een
enorme leegloop te kampen heeft. Hopelijk zal dit in de toekomst min
der worden, maar het zal nog wel enige jaren aanhouden.
Wanneer hij nu een lans breekt voor tegemoetkoming aan hetgeen door
deze mensen gevraagd wordt, dan is dat geen verzoek zijnerzijds, want
het is allen bekend dat men in Princenhage rijk voorzien is van nering
doenden. Hij gaat niet pleiten voor het onder alle omstandigheden stre
ven en strijden voor de instandhouding van alle kleine bedrijven. We
leven in een tijd die vrijwel zakelijk is en de sanering van Princenhage
zal doorgaan met of zonder deze koopavonden.
Verder zou hij ook nog sterk de nadruk willen leggen op de bijzonder