17 JULI 1969,
362
De heer BROOIMANS merkt op, dat als de middenstand in Princen-
hage het moeilijk heeft, deze dan een impuls nodig heeft en hij gunt
dat die mensen van harte.
Er is vanavond in deze vergadering enkele malen gezegd, dat men re
kening moet houden met de belangen van de consumenten en van de
winkeliers, In dit verband zou spreker willen verwijzen naar een rap
port van het Economisch Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf te Rot
terdam, Uit dit rapport, waarin alleen de winkeliers en de consumen
ten zijn benaderd, blijkt dat 33 van de huisvrouwen in Rotterdam
géén gebruik maken van de koopavonden.
De heer DE GIJSEL wil even ingaan op hetgeen door de heer Brooi-
mans is gezegd. Deze zegt dat uit het door hem genoemde rapport blijkt
dat 33% géén gebruik maakt van de koopavonden in Rotterdam, Uit
het rapport blijkt echter dat SLECHTS 33 van de huisvrouwen wel
van deze koopavonden gebruik maakt.
Verder wil spreker nog een opmerking maken over hetgeen door wet
houder Broeders gezegd is met betrekking tot het overleg dat met het
M. G. B. heeft plaatsgehad.
De wethouder zegt dat een bespreking met het M. G, B. heeft uitgewe
zen, dat zij akkoord gaan met het instellen van een koopavond in Prin
ce nha ge.
De voorzitter van het M. G. B. heeft echter hedenmorgen nog gezegd,
dat uit die bespreking helemaal niet naar voren gekomen is dat het
M. G. B. met deze koopavonden akkoord gaat.
Spreker stelt voor het voorstel aan te houden, totdat het advies van de
Kamer van Koophandel bekend is met betrekking tot het instellen
van een koopavond voor geheel Breda.
De heer BIEMANS meent dat Mevrouw de Bonte gelijk heeft wanneer
zij veronderstelt dat de raad, op enkele uitzonderingen na, wel voelt
voor het instellen van een koopavond maar dat alleen het niet-horen
van de werknemers, het de leden op dit moment erg moeilijk maakt
een beslissing te nemen in gunstige zin.
Spreker stelt dat van de andere kant duidelijk aangetoond is, dat de
neringdoenden in Princenhage kleine zelfstandige éénmansbedrijven
zijn. Als men zou besluiten deze zaak een maand uit te stellen om
het advies van de werknemersorganisatie in te winnen en dat advies
zou eventueel negatief zijn, dan komt de raad, meent spreker, toch
wel voor een moeilijke gewetensvraag te staan.
Hij heeft in eerste instantie reeds gezegd, laten we deze zaak van
avond afdoen. De naar voren gebrachte argumenten hebben hem er niet
van kunnen overtuigen dat het voorstel zou moeten worden aangehouden.
De heer MELZER wil graag het betoog van de wethouder in die zin
aanvullen, dat wat de consumenten betreft de Nederlandse Vereniging
van Huisvrouwen zich duidelijk heeft uitgesproken vóór een koopavond.
Van de andere kant wil hij stellen, dat we in Nederland - daaraan is