17 JULI 1969,
364
spreker te mogen stellen dat de raad de bevoegdheid heeft om voor een
deel van de gemeente een koopavond toe te staan en voor een ander
deel te weigeren. Dit komt duidelijk in de wet tot uiting. De raad be
slist uiteindelijk over deze zaak en de raad ZELF kan bepalen, wat er
in een dergelijke situatie gedaan moet worden.
De heer Woestenberg heeft erop geattendeerd dat een koopavond voor
de echtgenoten van die ondernemers een slechte zaak is. Spreker neemt
aan dat als de middenstanden van Princenhage een koopavond willen,
dat hun echtgenoten daar beslist wel een woordje in meegesproken hebben.
De heer von Schmid heeft erop gewezen dat het moeilijk is in deze zaak
een beslissing te nemen. Spreker neemt aan dat de beslissing altijd moei
lijk zal zijn, omdat er namelijk verschillende belangen aan de orde
komen. Maar als men nu gaat spreken over de onderlinge concurrentie
in Breda,dan zoumenheteigenlijkmoetenbetreurendatde mogelijkheid
tot het instellen van koopavonden in Nederland bestaat en dat een aan
tal gemeenten er gebruik van maakt. Want o. a. Rotterdam, Dordrecht,
Prinsenbeek en Etten-Leur maken van deze mogelijkheid gebruik. Als
nu de heer Woestenberg stelt dat er van de twee laatstgenoemde gemeen
ten geen concurrentie uitgaat voor Princenhage, zou spreker hem erop
willen wijzen dat indien hij de moeite zou nemen de koopavonden in
deze plaatsen te bezoeken, hij zelf zou kunnen constateren dat dit wel
degelijk het geval is. Nu van de ene kant Princenhage met dit verzoek
komt, omdat men niet bereid is te wachten totdat het totaaladvies voor
Breda is uitgebracht, daar het nog geruime tijd kan duren voor dit totaal
advies er is, en van de andere kant de middenstand en grootwinkelbe
drijven van Breda positief staan tegenover een koopavond voor Princen
hage, met alleen enig verschil van mening over het moment van in
voering, ziet het college van b en w niet in, nadat de besprekingen
reeds zoveel tijd in beslag genomen hebben en de raad nu een positief
preadvies kan worden voorgelegd, dat dit voorstel aangehouden zou
moeten worden? Spreker zou er dan ook voor willen pleiten het voor
stel te aanvaarden.
De heer KROON vraagt of zijn voorstel tot aanhouding van dit stuk
voldoende ondersteund wordt, zodat erover gestemd kan worden.
De VOORZITTER vraagt of het voorstel van de heer Kroon ondersteund
wordt. Hij constateert dat het voldoende ondersteund wordt en stelt voor
over te gaan tot stemming over HET VOORSTEL VAN DE HEER KROON,
ONDERSTEUND DOOR EEN AANTAL LEDEN UIT DE RAAD, OM HET
VOORSTEL VAN HET COLLEGE VAN B EN W AAN TE HOUDEN.
Hierna wordt overgegaan tot hoofdelijke stemming.
Uitgebracht worden 24 stemmen, waarvan 11 vóór en 13 tégen, zodat
het voorstel van de heer Kroon verworpen is.
Vóór stemden: de heren Spanjer, de Gijsel, van der Zwan, Kroon, Kra
mer, von Schmid, van Gastel, Mevrouw de Bonte, de heer Brooimans,
Mevrouw Stockmann en de heer Woestenberg.