14 AUGUSTUS 1969
394
wethouder ons laten zien dat de prognoses van o. m. het inwonertal die
aan deze grote nieuwbouw ten grondslag lagen niet meer kloppen. Ook
daarom zijn wij blij met deze eenvoudige oplossing. Bovendien is bij
ons de vraag gerezen of het in de toekomst nog aanvaardbaar is dat een
bedrijf als het vervoerbedrijf met al zijn bijkomstige narigheid in het
centrum van de stad geprojecteerd blijft. Wij zijn nu in de gelegenheid
over vijftien jaar of, als het nodig mocht zijn op kortere termijn, met
een nieuw plan te komen en dan waarschijnlijk niet op deze plaats, maar
op een andere plaats in de stad die daarvoor meer geschikt is. Dit zijn
allemaal voordelen die ons aanspreken. Wij gaan aan ook volgaarne
met dit voorstel akkoord.
Ik onderschrijf volledig de woorden van de heer Kramer, dat de
werkwijze van het rijk en van Gedeputeerde Staten volkomen verouderd
is. Het is immers te gek om los te lopen dat tot een bedrag van 140.000, -
kredieten worden verleend, terwijl er geen enkele zekerheid is dat het
project ook inderdaad zal worden gerealiseerd. Ik wil nogmaals met
nadruk stellen dat wij Breda geen verwijt kunnen maken. In eerste in
stantie heeft het rijk geen bouwvergunning verleend. Als ik de wethouder
goed heb begrepen hebben wij die toestemming nu niet meer nodig. Wij
zijn echter nog steeds afhankelijk van de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten en dan is het toch wel jammer als dergelijke kredieten worden
verleend, zonder dat Gedeputeerde Staten ons ook de zekerheid geven
dat wij het plan kunnen realiseren. Ik vind dit een zeer zwak punt,
waarover ik mij met de heer Kramer ernsfigbezorgd maak.
Dit is niet alleen met dit project het geval, want mij is ter ore ge
komen dat er in Breda meer objecten zijn waarvoor reeds enige tonnen
zijn uitgegeven, terwijl wij nog maar moeten afwachten of zij gereali
seerd kunnen worden. Deze gang van zaken wijzen wij met klem af. Dit
is geen verwijt aan de gemeente Breda, maar ik meen er goed aan te
doen het in deze raad te memoreren, omdat de burger gauw geneigd is
te zeggen dat er weer 140.000, -- wordt weggegooid, terwijl de gemeente
Breda er niets aan doen kan.
De VOORZITTER: Als er geen verdere opmerkingen zijn geef ik thans
gaarne het woord aan wethouder Gielen, die ik bij dezen hartelijk welkom
heet bij zijn terugkeer in ons midden.
Wethouder GIELEN: Mijnheer de voorzitter. Ik dank u voor uw vrien
delijke woorden. Ik zal trachten de gestelde vragen zo goed mogelijk te
beantwoorden. U hebt reeds gewezen op de correctie van een fout die in
het stuk was geslopen op blz. 3 en waarop de heer van Banning mijn aan
dacht heeft gevestigd tijdens een fractievergadering van de partij waartóe
ik behoor. Wij zijn hem daar erkentelijk voor, omdat wij daardoor in de
gelegenheid waren deze fout tijdig te herstellen. In het stuk wordt gespro
ken van een vaste rentelast. Dit is inderdaad niet juist; als ieder jaar een
deel wordt afgeschreven, verandert natuurlijk de rentelast over het over
blijvende gedeelte. Daar staat echter tegenover dat het rentepercentage
stijgt, waardoor het voordeel dat wij aan de ene kant hebben, aan de
andere kant weer wordt tsiietgedaan.