395
14 AUGUSTUS 1969
Met name de heren Kramer en van Werkhooven hebben betoogd dat
dit geen Bredase zaak is, maar een kwestie van landelijke politiek, die
door het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant wordt
uitgevoerd. Men kan zich voorstellen dat dit een zaak is die burgemeester
en wethouders voortdurend bezighoudt. In het investeringsplan voor het
jaar 1969 dat verleden jaar aan de raad is voorgelegd heeft men alles
kunnen zien wat tot en met 1973 is geprojecteerd. De raad heeft hier
over zijn mening kunnen uitspreken. In dit investeringsplan heeft men
ook kunnen zien dat daarin niet meer voorkomt het bedrag van 3 miljoen
-- welk bedrag inmiddels nog wel hoger zou zijn geworden als wij tot
uitvoering zouden hebben moeten overgaan maar dat daarvoor in de
plaats een bedrag van 200.000, -- is opgenomen dat in het jaar 1969
moet worden besteed. Dit is omschreven op de wijze zoals door de heer
Spanjer is aangegeven i. v. m. de zout- en zandopslagplaats.
De raad zal zich kunnen voorstellen dat wij -- om het een beetje
pathetisch te zeggen -- met een bloedend hart ertoe zijn overgegaan
aan dit oude raadsbesluit, dat vanaf 1961 in voorbereiding is geweest en
dat in 1965 zijn beslag kreeg, niet een zodanige prioriteit toe te kennen
dat dit op korte termijn zou kunnen worden geëffectueerd. T.a.v. het
overleg dat ook dit jaar heeft plaatsgevonden over een investeringsplan
dat verder reikt dan 1973 en dat de raad binnen afzienbare tijd voor de
begroting zal worden toegezonden -- als ik het mis heb zal mijn collega
van financiën mij wel verbeteren -- kan ik mededelen dat daarin de post
van 3 miljoen dan ook niet meer zal voorkomen, als gevolg waarvan
thans dit voorstel voor ons ligt. Dit voorstel is niet zomaar in de laatste
drie of vier weken tot stand gekomen, maar is de vrucht van een bijzonder
edegen studie die de directeur van het vervoerbedrijf, de heer van Geel,
eeft verricht nadat de wethouder van financiën een ernstig gesprek met
hem had gevoerd over de prioriteiten en het investeringsplan. Bij dit
gesprek ben ik zelf ook aanwezig geweest. Deze studie heeft geleid tot
een gezond plan waarmee wij, naar de vaste overtuiging van de directeur,
niet slechts enkele jaren, maar zeker voor vijftien jaar behoorlijk voort
kunnen.
Wij moeten echter niet aan die vijftien jaar vasthouden. De heer
Spanjer heeft gezegd dat wij, willen wij er op een goede manier uit kun
nen komen, over vijf jaar al met een nieuw plan zullen moeten komen.
Natuurlijk moeten wij, als wij denken aan een termijn van tien a vijftien
jaar, over vijf of zes jaar met nieuwe plannen komen, opdat deze zaak
op tijd kan worden gerealiseerd. Zelfs indien wij over vijf jaar zouden
kunnen beschikken over een andere werkplaats dan ons nu voor ogen staat,
zouden wij echter op dit moment nog dit voorstel aan de raad hebben
voorgelegd, omdat wij op de kortst mogelijke termijn een oplossing
moeten vinden voor de nood waarin wij verkeren. Laten wij blij zijn
dat de studie van de directeur van het vervoerbedrijf tot resultaat heeft
gehad dat wij deze zaak niet in vijf jaar als verloren behoeven af te
schrijven, maar dat wij hiermee waarschijnlijk de eerstkomende tien
a vijftien jaar behoorlijk uit de voeten kunnen.
Verschillende omstandigheden zijn n.l. veranderd. Om een voorbeeld
te noemen: de vervanging van de roltrommel- door de perswagen. Deze
vervanging heeft een aanzienlijke wijziging van het project voor de