399 14 AUGUSTUS 1969 dat is een vorm van modern beleid. Vervolgens kom ik aan het punt van de benoeming van de wethouder tot voorzitter. In eerste aanleg zag ik hier ik beken het eerlijk -- niet veel bezwaar in, gezien het feit dat de wethouder de verantwoording krijgt voor de gang van zaken. Na echter het standpunt van anderen te hebben gehoord en dit uitvoerig met de fractie te hebben besproken, ben ik toch tot een ander inzicht gekomen. Ten eerste bestaat de mo gelijkheid dat de wethouder, juist omdat hij er deel van uitmaakt, in een moeilijke positie komt te verkeren tegenover het college van burgemeester en wethouders, waardoor wellicht een vermenging van functies zal plaatsvinden. Daarbij komt dat de wethouder als voorzitter zijn eigen adviesraad van advies gaat dienen, wat ons een gevaarlijke situatie lijkt. Tevens bestaat daardoor de mogelijkheid dat de jeugdigen zich wat ingekapseld gaan voelen. Het is natuurlijk zonder meer duidelijk dat ik hier geen motie van wantrouwen aan het adres van de wethouder uitspreek. Onder meer door de vakantie heb ik gistermiddag contact met een jongerengroep gehad en ik verzoek u mij toe te staan hier enige van hun bezwaren en standpunten naar voren te brengen. In de eerste plaats zijn zij het niet eens met de argumenten van het college van burgemeester en wethouders tegen het voorstel van het Stedelijk Jeugd- en Jongeren centrum om de helft plus één van de leden van de jeugdadviesraad voor te dragen. Volgens het college zou de onafhankelijkheid van de stichting hierdoor niet gewaarborgd zijn. Dit bezwaar zou echter alleen gelden wanneer alle voorgedragen leden bestuursleden van de stichting zouden zijn. Bij verschillende gesprekken tussen jongeren uit verschillende sferen en het bestuur van de stichting is echter naar voren gekomen dat dit orgaan het service-instituut bij uitstek is om uit het grote aantal jongeren waarmee dit orgaan contact onderhoudt die jongeren te recru- teren, die voor het lidmaatschap van de jeugdadviesraad a titre personnel in aanmerking komen. De opmerking als zou de stichting niet represen tatief genoeg zijn voor alle jeugd- en jongerengroeperingen in Breda, is niet van belang wanneer men lidmaatschap op grond van deskundig heid zwaarder laat wegen dan een lidmaatschap als representant van een willekeurige groep, met de bezwaren die daaraan kleven van verantwoor ding tegenover de achterban. Ik wil hierbij opmerken dat dit bezwaar van het moeten afleggen van verantwoording tegenover de achterban eigenlijk voor ons allemaal geldt, dus dit zie ik niet zo. Ik weet niet hoe de fractie hierover denkt, want wij hebben hierover nog niet ge sproken. De VOORZITTER: Wij mogen toch aannemen dat dit üw opmerkingen zijn, mevrouw Jager, krijgt er ook antwoord op. Mevrouw JaGER-MIDDELBEEK: Jazeker. Artikel 3 lid 1 zouden wij gaarne als volgt gewijzigd zien: als voorzitter een lid van de jeugd adviesraad, te benoemen door de raad op voordracht van het college van burgemeester en wethouders op aanbeveling van de jeugdadviesraad. Lid 2 zou naar onze mening moeten luiden: als secretaris een lid van de jeugdadviesraad, te benoemen door de raad op voordracht van het college van burgemeester en wethouders; lid 3: zeven leden en zeven

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 399