14 AUGUSTUS 1969
400
plaatsvervangende leden, te benoemen door de raad op voordracht van
net college van burgemeester en wethouders op aanbeveling van het
bestuur van het Stedelijk Jeügd- en Jongerencentrum; en tenslotte lid 4;
zes leden en zes plaatsvervangende ledente benoemen door de raad
op voordracht van het college van burgemeester en wethouders, gekozen
op titel van algemene belangstelling en kennis van zaken. Aan artikel 5
zouden wij willen toevoegen: Burgemeester en wethouders kunnen als
permanent adviseur namens de overheid een ambtenaar aanwijzen. De
adviseur heeft geen stemrecht. Tenslotte zouden wij aan artikel 7 willen
toevoegen: het vakant stellen van een plaats naar de mening van twee
derde van de leden van de jeugdadviesraad, indien een lid zijn taak
niet juist vervult of niet meer kan vervullen. Het betrokken lid zal worden
gehoord.
De VOORZITTER: Mevrouw Jager, ik wil u wel even zeggen dat wij
natuurlijk wel de gewoonte hebben vragen van raadsleden te beantwoorden
en ik neem daarom aan dat het uw vragen zijn die u gesteld hebt, want
wij beantwoorden in dit kader geen vragen die buiten de raad zijn gesteld.
Ik maak deze opmerking opdat de wethouder er bij zijn beantwoording
rekening mee kan houden.
De heer KRAMER: Mijnheer de voorzitter. Ik ben blij met dit voorstel
met betrekking tot de jeugdadviesraad. Uit het stuk blijkt dat men op
grond van de ontwikkelingen durft bij te sturen. Dit is trouwens ook in
het verleden reeds enkele malen gebeurd. Er is hier dan ook geen sprake
van starheid of van gebrek aan visie. Door meer jeugdigen verantwoor
delijkheid te durven geven in dit beleidsadviesorgaan wordt dit inzicht
zeker bewezen.
Minder belangrijk is voor ons het aantal. Het gaat niet om vier, vijf
of zes jongeren, maar om het gewicht dat deze jongeren in de schaal
leggen, het gaat om de kwaliteit. Daarvan heb ik aan ook hoge verwach
tingen. De jongeren moeten meespreken en een deel van de last overnemen.
Bij een verstandig beleid moet men de continuering in de gaten houden,
hetgeen mede bepalend is voor het aantal leden dat wordt vervangen door
jongere leden. Vervangt men teveel leden, dan vrezen wij dat de con
tinuïteit inderdaad in gevaar wordt gebracht. Bij voorbaat moet er sprake
zijn van vertrouwen en dit is alleen mogelijk wanneer de jeugd aanvaard
wordt door ons ouderen. Zij mag niet tevergeefs bij ons aankloppen. Onze
fractie is van mening dat reëel denkende mensen, jong en oud, niet tegen
over elkaar moeten staan maar met elkaar moeten trachten iets te be
reiken in het belang van de gemeenschap. Wij zijn dan ook beslist op
timistisch gestemd over de mogelijkheden van dit reglement.
Toch wil ik nog enkele opmerkingen van andere aard maken, n.l.
over de zakelijke kant, hoewel dit voor een deel een herhaling is van
een stuk dat vroeger in de cultuursector aan de orde is geweest. Ter wille
van de duidelijkheid blijven wij voorstander van openbare vergaderingen.
Dit behoeven niet alle vergaderingen te zijn, maar de mogelijkheid moet
bestaan. In de tweede plaats verzoeken wij dringend aandacht voor het
vergaderuur, nu ook jongere mensen van het orgaan deel zullen uitmaken.