A 14 AUGUSTUS 1969 402 De VOORZITTER: Dat agendapunt is niet overgeslagen, mijnheer Woestenberg. Ik heb het aan de orde gesteld en op de normale wijze gevraagd of iemand over dit punt het woord verlangde. De heer WOESTENBERG: Mijnheer de voorzitter. Ik meen in het voorstel dat nu aan de orde is een duidelijk stukje verkapte politiek te bespeuren. Er wordt n.l. helemaal niet gesproken van K. V.P. - jeugd en -jongeren. Iedereen heeft met jongeren gesproken en zelfs met ouderen, maar hun politieke kleur wordt hier angstvallig verzwegen. Ik meen dat er toch ook nog wel andere jongeren zijn dan die waarmee men heeft gesproken. Ik heb ook met enkele jongeren gesproken, die geen of slechts een klein politiek onderdak hebben, maar deze mensen zijn niet gehoord. Ik lees in het voorstel dat als voorzitter van de jeugd- adviesraaa zal fungeren de wethouder die in het college is belast met jeugdzaken, dat de secretaris zal worden voorgedragen door het college van burgemeester en wethouders, drie leden zullen worden benoemd door de raad op voordracht van het college als representanten van het plaatselijke jeugd- enjongerenleveij, dat zijn er samen vijf, en dan worden nog zeven leden benoemd door de raad. Men zou haast denken dat het twaalf apostelen zijn, allemaal van de K. V.P. als het even kan. Het zou mijns inziens eerlijker zijn als alle raadsfracties een gelijk aantal jongeren konden voorstellen, waardoor een eerlijke verdeling zou worden bereikt naar politieke kleur. Er is vaak geroepen om meer politieke kleur en daarom wil ik hier voor die kleur pleiten, vooral wat de jongeren betreft. De jeugd heeft nu eenmaal de toekomst en daarom hebben alle groepen van de jeugd hun rechten, zeker ook die kleinere groepen waarover ik hier spreek en dan kan het mij niet schelen of zij rood, blauw of geel zijn. Wat mij betreft hebben ze alle kleuren van de regenboog; ze hebben allemaal recht op inspraak. Ik verdenk het college van burgemeester en wethouders echt niet van eenzijdigheid, maar ik zie toch gebeuren dat één bepaalde politieke richting of één bepaald milieu de overhand krijgt en dat niet alle geledingen van de Bredase maatschappij in de jeugaadviesraad vertegenwoordigd zullen zijn. Misschien is de ontevredenheid onder deze jeugd in andere steden wel een gevolg van het feit dat niet naar hun mening is gevraagd. Ik zeg niet dat ik het met deze jeugd eens ben; ik ben geen voorstander van bezettingen en straatoproer, maar de mogelijkheid bestaat toch dat dit een van de oorzaken is. Dit kan een revolutionaire geest tot gevolg hebben en die kan de maatschappij geen goed doen, want er komt uit straatterreur nooit iets goeds voort. Ik heb vaak zo maar links en rechts met jongeren gesproken die niet aan een organisatie verbonden zijn en hun vraag is altijd: maar waar moeten wij dan heen? Wij kunnen ons alleen bij die bestaande organi saties aansluiten. Ik zou daarom liever zien dat alle leden van de jeugd- adviesraad door de gemeenteraad worden gekozen, dat zou eleganter zijn. De heer VAN GASTEL: Mijnheer de voorzitter. Ik ben wel gelukkig met dit voorstel, hoewel ik daar toch enkele kanttekeningen bij wil plaatsen. Ik betreur het dat het aantal jongeren dat wordt aangewezen nog wordt bepaald door het reglement, hetgeen erop duidt dat de plaats

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 402