14 AUGUSTUS 1969 404 gemeenteraad, ter wille van de openheid, de duidelijkheid of -- politiek gesproken -- ter wille van de meest elementaire democratie. De heer VON SCHMID: Mijnheer de voorzitter. Ik wil beginnen met te verklaren dat ik evenals de heer Woestenberg niet heb gehoerd dat het vorige agendapunt aan de orde was. Dit was dus niet alleen bij hem het geval Vervolgens het punt dat nu aan de orde is. Ik vind dit een uiterst belangrijk voorstel, omdat dit de sfeer van de jeugdactiviteiten in onze stad voor een aantal jaren in de toekomst zal bepalen. Het gaat er dus om of wij vanavond de mogelijkheden scheppen voor een reële vernieuwing van dit jeugdwerk. Daarbij wil ik vooropstellen dat ik grote waardering heb voor hetgeen in het verleden reeds is verricht. Ik geloof echter dat wij mogen vaststellen dat er nieuwe wegen moeten worden gezocht en de vraag is nu of dit gebeurt in dit voorstel dat voor ons ligt. Het is een gezonde eis van deze tijd dat de jeugd haar eigen boontjes dopt voor zover zij tot oordelen in staat is en tot de jaren des onderscheids is gekomen. Daartegenover staat het belang van de overheid als behoedster van de gemeenschap die zij vertegenwoordigt en die natuurlijk haar be voegdheden en verantwoordelijkheden moet veilig stellen. Daar zit altijd iets van een tegenstelling in en dat zal ook wel zo blijven, zeker in deze tijd waarin de democratie nog niet voor de volle 100% functioneert. Daarom ben ik van mening dat, ondanks alle goede bedoelingen, nog een beetje de mentaliteit van gisteren heerst, omdat wij als gemeentebestuur altijd geneigd zijn het aandeel van de overheid te overschatten. Er is altijd een zekere angst voor gezags verlies, men is altijd een beetje bang dat men de controle op de jeugdactiviteiten zal verliezen. Daarom krijg ik wel eens de indruk -- dat heb ik ook in dit voorstel teruggevonden -- dat men de jeugd dan wel enige armslag wil geven, maar dat zij toch aan het handje moet blijven lopen. Men zou bijna kunnen zeggen dat hierin een stukje geleide democratie zit. Er zit een zeker element van preventieve controle in op hun activiteiten. Daar kunnen wij de geest van vandaag en morgen tegenover stellen door te zeggen dat het algemeen belang veilig moet worden gesteld, maar -- en dit is het belangrijkste -- dat alle nadruk nu moet vallen op de eigen verantwoordelijkheid van de jeugd. Naar mijn mening moet het accent liggen op de wil van de jeugd om baas te zijn in eigen huis. De jeugd moet de gelegen heid krijgen zichzelf waar te maken, zelfs wanneer dit het risico inhoudt dat dit ingaat tegen bepaalde opvattingen die wij op dit mo ment koesteren. Er zullen natuurlijk nu en dan misgrepen voorkomen; dat hangt samen met het experimentele karakter. Ik ben er echter van overtuigd dat, hoe meer wij de jeugd in de jeugdadviesraad ons volledigevertrouwen schenken, zij een zekere zelfdiscipline zal op!- brengen en zeker niet onbesuisd van leer zal trekken. Dit zal juist het geval zijn wanneer de jeugd voelt dat zij werkelijk vertrouwd wordt en niet aan het handje wordt vastgehouden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 404