405 14 AUGUSTUS 1969 Overigens kan men zich afvragen wat de overheid eigenlijk kan gebeuren; zij heeft tenslotte de financiële touwtjes zelf vast in handen en bovendien zorgt het benoemingsbeleid ervoor dat het college en de raad een groot aandeel behouden. Men vraagt misschien waarom ik dit allemaal zeg, omdat ik al gesteld heb dat ik waardering heb voor hetgeen het college doet en voor hetgeen in deze stad in het algemeen voor de jeugd wordt gedaan. Toch ben ik van mening dat wij, als wij dit voorstel vanavond aan vaarden, een fout maken, wat verband houdt met de dingen die ik zojuist gezegd heb. Wel ben ik het eens met de stelling van het col lege dat het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum te weinig onderscheid maakt tussen enerzijds de jeugdadviesraad als beleidsorgaan en ander zijds het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum als uitvoerend orgaan. Dit is mijns inziens een zeer zinvolle opmerking in het stuk van burge meester en wethouders. Hiermee houdt echter de overeenstemming tussen mij en het college op. Ik ben het daarom ook niet helemaal eens met wat het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum zegt, want wat mij enigszins bevreemdt in het voorstel van dit centrum is, dat het niet stelt dat de 'jeugdigen i.e. die personen tot 30 jaar -- niet de meer derheid hebben in het totaal. Hierop is ook reeds door de andere sprekers gezinspeeld. Wij moeten er n.l. van uitgaan dat met inbegrip van de voorzitter en de secretaris er dertien leden zijn, waarvan er zes niet ouder dan 30 jaar mogen zijn. Dit is dus een minderheid van zes tegen zeven leden. Verder wordt in het voorstel van het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum alleen nog gesproken van representanten uit het midden van de jeugd en dan nog alleen van de te benoemen leden. Ik vind het te betreuren dat zowel het voorstel van burgemeester en wethouders als het voorstel van het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum de jonge ren in een minderheidspositie plaatst. Zij krijgen althans geen regle mentaire meerderheid. Het gaat mij juist om net "meerderheidspakket" van de jeugd in de jeugdadviesraad en om de wijze van benoemen. Ik vind het belangrijk dat de jeugdadviesraad zelfstandig kan werken. Hiermee kom ik aan wat zojuist reeds is opgemerkt, n.l. dat hierdoor een zeker idee van wantrouwen wordt gewekt. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat destructieve krachten worden opgeroepen, doordat een deel van de jeugd zal vinden dat dit iets is dat wordt opgelegd door de overheid en dat niet beantwoordt aan hun behoeften. Tegelijk zouden hierdoor de constructieve krachten die ongetwijfeld in grote mate bij de jeugd aanwezig zijn kunnen worden verstikt. Die kans bestaat vooral wanneer een groot deel van de jeugdadviesraad wordt benoemd op titel van algemene belangstelling en kennis van zaken, waardoor het zelfs mogelijk wordt dat een aantal jongeren wordt be noemd die alleen maar willen meelopen. Naar mijn gevoel is dit een patriarchale wijze van benoemen. De zogenaamde lastige figuren worden hierdoor uitgesloten en het is tegenwoordig nu eenmaal een feit^dat juist die "lastige" jongeren vaak zeggen waar het op staat. Bij "lastig" moeten wij nu niet direct denken aan mensen die overal stenen door de ruiten gooien, maar aan mensen die met allerlei nieuwe ideeën komen en dan kwaad worden aangekeken. Om al deze redenen kan ik eigenlijk niet met dit reglement instemmen, omdat de jeugd de helft min één van het aantal zetels krijgt. Verder wordt gesteld

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 405