14 AUGUSTUS 1969 406 dat slechts vier leden worden benoemd op aanbeveling van het Stede lijk Jeugd- en Jongerencentrum. Daar komt nog bij dat het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum -- overigens met alle waardering voor dit instituut -- zeker niet, zoals ook in het stuk van burgemeester en wethouders wordt gesteld, de gehele Bredase jeugd vertegenwoordigt. De heer Woestenberg heeft er al op gewezen dat er groepen zijn die daarin zeker niet vertegenwoordigd zijn. Verder is het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum eigenlijk ook een soort gemeentelijke instelling, het heeft althans erg veel met de overheid te maken. Liefst zeven leden van de jeugdadviesraad worden benoemd op titel van algemene belangstelling en kennis van zaken, zonder dat daarop invloed kan worden uitgeoefend door de jeugdorganisaties, i.e. het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum. Naar aanleiding van dit alles zou ik enkele vragen willen stellen, die tegelijkertijd min of meer als voorstellen kunnen worden beschouwd. In artikel 4 wordt gesproken van zes jeugdigen en/of jongeren. Ik zou willen vragen dit als volgt te doen luiden, dat tenminste zevenleden van de jeugdadviesraad, genoemd in artikel 3 lid 3 en 4 dienen te bestaan uit jeugdigen en/of jongeren, dus personen die op dat moment niet ouder zijn dan 30 jaar. Uitgaande van de gedachte dat het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum niet geheel onafhankelijk staat van de gemeente en niet representatief is voor alle jongeren en dat niet met zoveel woorden wordt gesteld door het bestuur van het centrum dat het slechts jongeren voor benoeming zal voordragen, alsmede uitgaande van de gedachte dat de benoeming van zeven leden van de jeugdad viesraad op voordracht van burgemeester en wethouders alleen op titel van algemene belangstelling en kennis van zaken de zelfstandigheid van bedoelde raad mijns inziens bij voorbaat illusoir maakt, zou ik willen voorstellen artikel 3 lid 4 als volgt te lezen: zeven leden en zeven plaatsvervangende leden, te benoemen door de raad op voor dracht van het college van burgemeester en wethouders, waarvan vier leden op aanbeveling van erkende jeugdorganisaties in de stad Breda en drie leden op titel van algemene belangstelling en kennis van zaken. Bij die jeugdorganisaties denk ik bijvoorbeeld ook aan activiteiten als Kreatie Breda, de werkende jeugd, studentenverenigingen zoals Sint Joost, enz. die op dit moment niet worden genoemd. Ten aanzien van artikel 5 zou ik willen voorstellen dat ook van de daarin genoemde permanente toehoorders de helft uit jongeren bestaat. Dit lijkt mij heel belangrijk vooral ook voor de sfeer in de vergaderingen waarover de heer Kramer zo juist sprak. Wij moeten voorkomen dat daar een aantal oudere mensen gaat zitten en dat geen aandacht wordt besteed aan het jongerenelement. Tenslotte nog een opmerking over artikel 7 sub a, dat handelt over het dagelijks bestuur. In dit artikel wordt niet vermeld hoe de drie res terende leden worden gekozen. Ik zou dit punt daarom graag als volgt gewijzigd zien dat het dagelijks bestuur bestaat uit tenminste vijf leaen, waaronder de leden bedoeld in artikel 3 lid 1 en 2 -- dat zijn dus de voorzitter en de secretaris een lid als bedoeld in artikel 3 -- dat is dus een representant van het Stedelijk Jeiigd- en Jongerencentrum -- en twee leden als bedoeld in artikel 3 lid 4, dat zijn dus de mensen die op andere wijze worden benoemd. Gaarne zag ik daar bovendien

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 406