407
14 AUGUSTUS 1969
bij vermeld, dat ook deze drie laatste leden van het dagelijks bestuur
niet ouder mogen zijn dan 30 jaar.
Wanneer deze wijzigingen gerealiseerd zouden kunnen worden,
zou ik het met deze opzet eens zijn, omdat het dan inderdaad een
zaak wordt van de jeugd zelf, met naar mijn mening voldoende waar
borgen voor de taak van de overheid t. a. v. het algemeen belang.
Bovendien heb ik reecfc gezegd dat de benoemingen geschieden door
de raad op voordracht van burgemeester en wethouders en dat dit vol
doende garantie biedt. Met de door mij geschetste opzet bereikt men
in ieder geval dat de jeugd het vertrouwen krijgt dat zij verdient en dat
zij niet het gevoel krijgt op een of andere manier weer onder bevoogding
te staan.
Tenslotte wil ik nog een enkele opmerking maken over de open
baarheid. Natuurlijk ben ik het eens met alles wat daarover gezegd
is, in het bijzonder over de openbaarheid van de adviezen. Ik ben
persoonlijk helemaal niet tegen de positie van de wethouder als
voorzitter, want het lijkt mij juist heel goed dat de wethouder als
lid van de gemeente en als lid van de raad in de jeugdadviesraad
een ontmoeting heeft met de jongeren. Men kan zich bovendien af
vragen wat het voor zin heeft als de jeugdadviesraad allerlei plannen
gaat maken waarbij de wethouder niet is betrokken en waarvan deze
achteraf zegt dat het allemaal niet kan. Nu is de wethouder erbij
en kan hij meteen zeggen wat wel kan en wat niet kan. Omgekeerd
kan de wethouder eerder aanvoelen wat er bij de jeugd leeft, waar
door wellicht kortsluitingen kunnen worden voorkomen. Resumerend
zou ik derhalve willen stellen dat ik heel content ben met de wet
houder als voorzitter van de jeugdadviesraad, maar daarnaast dat
dit een zaak van de jeugd moet zijn en dat de jeugd daarom de meer
derheid in deze raad moet hebben.
De VOORZITTER: Ik maak uit uw woorden op dat u eerst het ant
woord van de wethouder wilt afwachten voordat u tot een juiste en
exacte formulering van uw voorstellen komt. Wanneer dit het geval
mocht zijn verwijs ik u echter naar artikel21 van het reglement van orde;
wilt u dat even nakijken als u dat van plan bent?
De heer VAN BANNING: Mijnheer de voorzitter. Ik kan heel kort
zijn. Ik heb de brief gelezen die het Stedelijk Jeugd- en Jongeren
centrum heeft gericht aan de raad van de gemeente. Men dringt er
in deze brief op aan de helft plus één van het aantal leden te mogen
voordragen. Blijkbaar hecht men er bijzonder veel waarde aan de meer
derheid te hebben in de jeugdadviesraad, hetgeen bij mij de vraag
doet rijzen in hoeverre een advies bindend is. Indien niet het geval is,
ben ik met mevrouw Jager van mening dat het bijzonder gewenst zou
zijn als niet de wethouder voorzitter zou zijn van deze jeugdadviesraad.
De heer MELZER: Mijnheer de voorzitter. Ik ben uiteraard tevreden
met dit voorstel, zij het -- dit ben ik met de heer von Schmid eens --
dat het een wat behoedzame wijze is waarop de jongeren enige inspraak
wordt gegeven. Mijns inziens is het met deze inspraak een beetje ge
derailleerd. Het is augustus en dus komkommertijd. Dit voorstel is