409 14 AUGUSTUS 1969 Ik hoop dat ik met deze woorden duidelijk hen gemaakt dat het onjuist is te stellen dat het college de jeugdadviesraad niet zou vertrou wen. Wij vertrouwen erop dat alles goed zal gaan. Mevrouw Jager is vervolgens ingegaan op de problematiek van de openbaarheid. Vele andere raadsleden hebben daarover eveneens hun mening kenbaar gemaakt. Evenals bij het instellen van de cultuurraad kan ik zonder meer zeggen dat wij bereid zijn openbaarheid te betrachten, maar wèl met de nodige voorzichtigheid. Niet alle stukken die in de jeugdadviesraad besproken zullen worden zijn echter geschikt voor de openbaarheid. Als er gediscussieerd wordt over de subsidiëring van honderden kleine zaken, dan vind ik het niet eens waardig om dat aan de openbaarheid prijs te geven. Wordt er daarentegen beraadslaagd over algemene richtlijnen ten aanzien van het jeugdbeleid, dan zal het college geen bezwaar maken tegen een openbare vergadering. Overigens zou ik deze kwestie graag ter beoordeling overlaten aan de jeugdadvies raad zelf. Dat behoeft niet onmiddellijk te gebeuren, maar bijv. na enige tijd, wanneer men een beetje "ingespeeld" is. Wanneer de jeugd adviesraad graag in het openbaar zou vergaderen, zal het college daar tegen geen bezwaar maken als het gaat om algemene aspecten van het jeugdbeleid. Velen hebben gesproken over de figuur van de wethouder als voor zitter van de jeugdadviesraad. Voor de argumenten met betrekking tot het benoemen van de wethouder als voorzitter kan ik verwijzen naar de discussie die destijds is gevoerd bij het instellen van de cultuurraad. Op bladzijde 709 van de notulen d.d. 14 november 1968 kan men de bezwaren vinden die de voorzitter heeft aangevoerd tegen het niét be noemen van een wethouder als voorzitter. Het is dus nog maar een maand of negen geleden dat die bezwaren uitvoerig aan de orde zijn gesteld. De heer VAN DER WERFF: Maar daardoor was niet iedereen over tuigd! Wethouder VAN BIJNEN: Ik koester ook niet de hoop dat ik nu iedereen zal kunnen overtuigen. Wel wijs ik erop dat de motiveringen die destijds werden aangevoerd om een wethouder als voorzitter te be noemen ook nu nog geldig zijn. Ik geloof niet dat er in de afgelopen negen maanden wat dat betreft nieuwe ideeën zijn geboren. In ieder geval zijn er in dat tijdsbestek geen nieuwe argumenten naar voren ge bracht die het college van gedachte zouden kunnen doen veranderen. Er is reden voor om vandaag niet uitvoerig op dit aspect in te gaan, omdat wij helemaal nog niet weten hoe er in deze situatie gewerkt zal worden. Bij het instellen van de culturele raad werd de raad een principebesluit voorgelegd, dat gevolgen zou kunnen hebben voor even tueel in te stellen andere organisaties. Dat blijkt ook wel, omdat de jeugdadviesraad al gevraagd heeft of het nu niet op dezelfde manier zou kunnen gebeuren. Er zijn zeer zeker sterke argumenten aan te voeren om een wet houder als voorzitter te benoemen. Hoewel de heer von Schmid in feite het hele stuk heeft gekraakt, is hij het op één onderdeel na geheel met

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 409