417 14 AUGUSTUS 1969 heb ik toch ook een zeker wantrouwen beluisterd tegenover de overheid. De wethouder heeft gezegd dat er ook meer dan zes jongeren benoemd kunnen worden en de vraag is gerezen of dat dan ook meteen vastgelegd zou moeten worden. Als de overheid blijk geeft van vertrouwen in de jeugd, dan mogen wij toch ook wel verlangen dat de jongeren ons ver trouwen? De heer VAN DUN: Mijnheer de voorzitter. In het begin had ik heel weinig moeilijkheden met dit stuk. Misschien was het mijnerzijds een illusie te menen dat het college negen maanden na het vorige stuk nu argumenten zou aandragen ten aanzien van het bekleden van de voor zittersplaats door de wethouder, die zouden inhaken op de argumentatie die ten aanzien van de cultuurraad naar voren zijn gebracht. Toen hebben de voorzitter en ik geconstateerd dat wij erin geslaagd waren vijf minuten langs elkaar heen te praten. Dat de wethouder na negen maanden volstaat met een verwijzing naar de argumentatie van het college van toen, be treur ik. De wethouder heeft in zijn verdediging pagina 709 van de no tulen aangehaald. Ik wil nu verwijzen naar pagina 710, waar het college te kennen geeft dat de wethouder niet ten eeuwigen dage als voorzitter zal blijven fungeren. Onderaan dezelfde pagina wordt die stelling her haald. Ik weet wel dat er een groot verschil bestaat tussen negen maan den en "ten eeuwigen dage" De heer MELZER: Negen maanden wordt geacht voldragen te zijm De heer VAN DUN: Mijnheer de voorzitter. Ik had gehoopt op een nieuwe argumentatie van het college. Er wordt continu gesproken over democratisering en zelfs in een tijdsbestek van negen maanden gebeurt er wat dat betreft nogal wat. Ik heb er bezwaar tegen dat de wethoudej: voorzitter wordt van de jeugdadviesraad. Uiteraard is dit geen persoonlijke kwestie ten opzichte van de wethouder; ik zie dit zuiver functioneel. Voor de wethouder zelf is het ook bezwaarlijk, omdat hij als lid van het college van b. en w. mede het beleid bepaalt, terwijl de jeugdadviesraad in de eerste plaats ideeën wil aandragen en creatief wil zijn. Ik ontzeg geen enkele wet houder creativiteit, maar ik zou net als de heer von Schmid willen zeg gen: laat die jeugdadviesraad maar wat "dobberen" en laat hem maar ideeën entameren die misschien in eerste instantie niet haalbaar zijn. Waar blijft de wethouder dan? Er zijn twee mogelijkheden: ofwel hij gaat mee "dobberen", hetgeen frustrerend werkt op de jeugdadviesraad omdat hij straks in het college kan zeggen dat bepaalde ideeën niet haalbaar zijn, ofwel hij frustreert de jeugdadviesraad door de discussie meteen af te kappen met de mededeling dat er geen geld is. Dat is frustrerend voor de wethouder zelf èn voor de jeugdadviesraad. Als de heer von Schmid zegt dat het goed is dat er een ontmoeting tot stand komt tussen het beleid enerzijds en de mening van de jeugd anderzijds, dan zeg ik: akkoord, maar in dat geval behoeft de wethouder nog geen voorzitter te zijn; hij kan er gewoon bij zitten om te luisteren, of des noods om advies te geven. In het belang van de jeugdadviesraad zou ik graag een zuivere verdeling tot stand zien komen tussen beide functies.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 417