419
14 AUGUSTUS 1969
van zaken. De jeugd wordt wel in het overleg betrokken, zoals de wet
houder tijdens de hearings heeft aangetoond, maar juist daarom vind ik
het heel vanzelfsprekend dat zij ook voor wat de benoemingen betreft
aanbevelingen kunnen doen. Ik weet wel dat men dan wellicht buiten
het Stedelijk Jeugd- en Jongerencentrum te maken zal krijgen met
moeilijk grijpbare organisaties, zodat er bepaalde problemen zouden
kunnen ontstaan, maar het gaat mij in dezen om het principe.
Wat de openbaarheid betreft sluit ik mij graag aan bij de woorden
van mevrouw Jager. Als men de openbaarheid als principe stelt, kan de
jeugdadviesraad in bepaalde omstandigheden zelf besluiten niet in het
openbaar te vergaderen. Ik zie overigens niet in dat de "brainstorming"
beter tot haar recht zou komen als er geen openbaarheid zou zijn. Ik
geloof dat het interessant is te horen wat er in de jeugdadviesraad alle
maal wordt gezegd.
De vertegenwoordiging, van zeven leden van de jeugd in de jeugd
adviesraad wil ik in een voorstel handhaven, terwijl ik net voorts op
prijs zou stellen wanneer in het dagelijks bestuur drie jongeren opge
nomen zouden kunnen worden. De jeugdorganisaties moeten mijns inziens
bovendien betrokken worden bij de aanbeveling van althans een gedeelte
van de zeven leden, die volgens het oude voorstel alleen maar op titel
van algemene belangstelling en kennis van zaken benoemd kunnen
worden.
De heer MELZER: Mijnheer de voorzitter. De wethouder heeft eigen
lijk ontkend dat er sprake zou zijn geweest van tijdgebrek, onder verwij
zing naar de twee hearings die zijn gehouden. Ik ben blij dat die hearings
gehouden zijn, maar daarin is niét het voorstel ter sprake gekomen dat
thans voor ons ligt. Ik kan u vertellen dat vele jongeren hun standpunt
ten aanzien van dit voorstel tijdig aan de raad kenbaar hadden willen
maken, zodanig dat daarover in de afdelingsvergaderingen en in de
diverse fractievergaderingen gediscussieerd had kunnen worden. Dat is
nu niet gebeurd en dat betreur ik.
Wethouder VAN BIJNEN: Mijnheer de voorzitter. Over de openbaar
heid en over het voorzitterschap is naar mijn mening vanavond al vol
doende gezegd. Ik wil nu allereerst even reageren op de opmerking van
de heer van Dun dat u, mijnheer de voorzitter, de vorige maal hebt
gezegd dat het voorzitterschap van de wethouder niet ten eeuwigen
dage zou blijven gelden. Die toezegging van het college blijft gehand
haafd. Vanavond wordt het voorzitterschap van de jeugdadviesraad
in fëite voor het eerst in discussie gebracht. De heer Melzer heeft ge
zegd dat tijdens de hearings niet over dit voorstel gesproken is. Er is
over de constellatie van de jeugdadviesraad-oude stijl gesproken. Over
de verandering in die constellatie heeft men dus wel degelijk mee kun
nen spreken. De kwestie van het voorzitterschap is echter niet ter sprake
gebracht, evenmin als die van de openbaarheid. De heer van der Werff
heeft weliswaar bij die gelegenheid gevraagd de vergadering openbaar
te maken, maar naar mijn smaak behoorde de heer van der Werff niet
bij de jeugd; het was dus niet het oordeel van de jeugd. Alles wat de
jeugd heeft voorgesteld, is geconcretiseerd in de brief die de raadsleden