14 AUGUSTUS 1969
420
bij de stukken hebben gezien. De Stichting Jeugd- en Jongerencentrum
heeft daarin te kennen gegeven dat zij graag de meerderheid in de jeugd-
adviesraad wilde aanbevelen. De heer van Gastel heeft er terecht op ge
wezen dat zo'n aanbeveling niet per se betekent dat het ook zeven jonge
ren zouden moeten zijn; het gaat om zeven leden, waarbij rekening wordt
gehouden met het aantal jeugdigen dat het college goed zou vinden.
De heer von Schmid heeft gevraagd waarom ik niet verder wil gaan
met die zeven leden. Ik wiLwel even ingaan op die kwestie, alhoewel
de heer von Schmid geen voorstel heeft ingediend volgens het reglement
van orde. Wanneer wij mensen tussen 20 en 30 jaar zouden kunnen vin
den die wij deskundig achten op het gebied van jeugdzaken, dan zouden
wij er geen enkel bezwaar tegen hebben deze mensen te benoemen. Wij
willen de jeugd nu alleen waarborgen dat zij ten minste zes vertegen
woordigers krijgt. Als het college en de raad meer jeugdigen zouden kunr
nen vinden, die zij geschikt achten, dan zouden zij zeker bereid zijn die
mede te benoemen. Het gaat niet om de keuze tussen jeugdigen en ouderen;
wij moeten de jeugd waarborgen dat er minstens zes leden in de jeugdadt-
viesraad komen. Wij willen best meer jeugdigen afvaardigen, als zij maar
voldoen aan de eisen die wij aan de zeven andere leden stellen.
De heer van Gastel had niet zoveel moeite meer met het voorstel,
maar beklaagde zich erover dat hij geen antwoord had gekregen op zijn
vraag met betrekking tot de minimum leeftijd. Dat is waar. Wij geloven
dat degenen die een aanbeveling doen daarmee wel rekening zullen houden.
Als men wil dat de leden van de adviesraad goede adviseurs zijn van het
college, dan houdt men uiteraard wel rekening met de leeftijd. Wij heb
ben wat dat betreft geen beperking willen opleggen; wij hebben alleen
een beperking willen maken voor wat betreft de maximum leeftijd.
De heer van Gastel en andere leden van de raad hebben het gehad
over de ambtelijk secretaris. Ik vind het belangrijk dat degene die de
stukken voorbereidt en die allerlei vergaderingen moet bijwonen niet
alléén secretaris is en voor de rest zijn mond moet houden. Het gaat
in dezen niet over stemmingen; wij verwachten dat er nooit gestemd
zal behoeven te worden. Het gaat om het uitwisselen van gedachten.
Naar mijn smaak legt men teveel de nadruk op de kwestie van minder
heid en meerderheid. Het belangrijkste is evenwel het overleg en de
inbreng van de wensen van de jeugd en van de deskundigheid'.. Ik zou
de raad daarom bepaald willen afraden de ambtelijk secretaris geen
lid van de jeugdadviesraad te laten zijn. Ik zou trouwens wel eens
willen zien hoe een secretaris, geen ambtenaar zijnde, de hem opge
legde werkzaamheden zou kunnen verrichten. Dat is een onmogelijke
zaak. De heren die thans in de jeugdadviesraad zitten kunnen beoordelen
welk een enorme voorbereiding aan die werkzaamheden voorafgaat.
Daar gaat heel wat tijd in zitten en het is voor iemand die geen ambte
naar is onmogelijk die werkzaamheden uit te voeren.
Het verschil tussen voordracht en aanbeveling zal het geachte
raadslid de heer van Gastel wel bekend zijn. Wij zijn van mening dat
het college een voordracht kan doen en dat een particuliere stichting
wel een aanbeveling kan doen, maar geen voordracht. Het is ons in
ziens verstandig te luisteren naar de Stichting Jeugd- en Jongerencentrum
maar het college zal de voordracht opstellen, ook van de vier personen