423 14 AUGUSTUS 1969 wethouders in stemming wordt gebracht. Wordt het voorstel aangenomen, dan is het uiteraard in zijn geheel aangenomen. Zou het voorstel worden verworpen, dan kunnen altijd nog amendementen worden aangebracht. Het lijkt mij juist nu het voorstel in stemming te brengen. De heer VAN DUN: Mijnheer de voorzitter. Ik wil graag een stem verklaring afleggen. Aangezien het voorstel van b. en w. niet artikels gewijs in stemming kan worden gebracht, moet ik op basis van artikel 3, eerste lid, helaas tegen het voorstel van burgemeester en wethouders stemmen. De VOORZITTER: Wij zullen geen moeite meer doen om elkaar te overtuigen. Wij hebben bij een vorige gelegenheid al eens vijf minuten langs elkaar heen gepraat en nu hebt u een aantal tegenstellingen op geroepen van beleid en creatief-zijn. Alhoewel de wethouder een be- leidsfiguur is, heeft hij naar mijn mening ook een duidelijk creatieve functie. U hebt in uw betoog gezegd dat er öf een frustratie optreedt, öf dat de wethouder gaat mee-"dobberen". Ik geloof dat er een redelijke tussenweg mogelijk is, en wel de situatie van het wederzijds overtuigen. Overigens geloof ik niet dat wij elkaar nu wel overtuigd hebben. Hierna wordt het voorstel van b. en w. in stemming gebracht en met 21 tegen 6 stemmen aangenomen. VOOR hebben gestemd de heren R. Gielen, Broeders, van Bijnen, van Caulil, Goos, de Raaff, G. Gielen, van Gastel, van Banning en Kramer, mevrouw Stockmann-van der Kallen en de heren Barij, van Duijl, van de Meerendonk, Spanjer, Wierckx, Vermeulen, de Gijsel, Kroon, Bayens en Quadekker. TEGEN hebben gestemd de heren von Schmid, van Dun, Melzer en Woestenberg, mevrouw Jager-Middelbeek en de heer van Werkhooven. 20. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT UITBREI DING VAN DE TAAK VAN DE DIENST VOOR DE SPORT EN DE LICHAMELIJKE OPVOEDING. De heer KRAMER: Mijnheer de voorzitter. Jeugd, sport en recreatie zijn onderwerpen die zich altijd in de aandacht van mijn fractie hebben mogen verheugen. Ik mag wel zeggen dat zij voor mij persoonlijk een stuk van mijn leven als raadslid hebben uitgemaakt. Nu ik hot thans aan de orde zijnde voorstel aandachtig heb bestudeerd, moet ik er mijn teleurstelling over uitspreken dat het raadsstuk zo beknopt is. Wat er over de jeugd in staat kan ik nog wel volgen. Het zal eenieder bekend zijn dat ik op het standpunt sta dat de jeugd in de dienst voor de sport en de lichamelijke opvoeding moetworden opgenomen. Wat dat betreft be vestigt dit voorstel de mening die door mijn fractie bij verschillende algemene beschouwingen naar voren is gebracht. Wij hebben er heel veel tijd aan besteed. Ik ben blij dat het onderdeel "jeugd" nu meer gestalte gaat krijgen. Met dit onderdeel van het voorstel kan mijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 423