469
18 SEPTEMBER 1969
en tegelijk ook een bepaalde sfeer zal hebben, ook door de gewelven
en zware muren, die men in een andere ruimte zeer moelijk zou
kunnen bereiken.
Ik heb wel e'én wens wat de uitvoering betreft -- die heb ik ook
reeds in de afdeling voor openbare werken naar voren gebracht
namelijk: de hoofdingang zou centraal moeten liggen, dus onder het
bordes van het stadhuis. Bouwkundig levert dit natuurlijk extra moei
lijkheden op, omdat men o.m. verdiept moet werken, maar deze moei
lijkheden lijken mij niet onoverkomelijk. Wanneer te zijner tijd het
voetgangersdomein tot aan de Markt wordt uitgebreid, kan men aan deze
ingang nog een extra accent geven door bijvoorbeeld de plaatsing van
sierhekken.
Ik heb zeer veel waardering voor het initiatief van het college
en zal dan ook gaarne mijn stem aan dit voorstel geven.
De heer VAN CAULIL: Ik was wel van plan iets over dit voorstel
te zeggen, maar gezien hetgeen reeds door de andere sprekers naar
voren is gebracht wacht ik liever uw antwoord af en zal ik mij dus be
perken tot de tweede instantie. Anders duurt het misschien veel te lang.
De VOORZITTER: Voor de tijd behoeft u het niet te laten, mijn
heer van Caulil'.
De heer VAN CAULIL: Ik wacht tot de tweede instantie.
De VOORZITTER: Dames en heren. Aan uw reacties bemerk ik
dat u goed bent geïnformeerd door onze afdeling voorlichting, hetgeen
ik bijzonder waardeer. Ik vind ook dat u met uw bijdragen en met alle
suggesties die u hebt gedaan reeds een belangrijk deel van het werk uit
handen van de ambtenaren hebt genomen. Ik geloof dan ook dat het
krediet wel zal kunnen worden verminderd tot 10. 000, - -.
Nu echter in ernst. Ik heb mij met de wethouders zeer ernstig
bezonnen op de vraag op welke wijze informatie aan de Bredase burgers
moet worden gegeven. Ik meen dat het bepaald overbodig is te zeggen
dat dit is wel gebleken -- het contact tussen overheid en burgerij
moet worden verstevigd. Dat is geen teken des tijds.
De heer van Loon vraagt zich af wat wij er allemaal mee bedoeld
hebben toen wij in het verleden spraken over voorlichting en informatie.
Ik heb mij de moeite getroost -- meer tot lering dan tot vermaak --
na te gaan wat hierover in het verleden is gezegd. Ik ben niet verder
teruggegaan dan tot 14 december 1966, want daar had ik geen tijd voor.
Op 14 december 1966 hebben de heren Vis, Melzer, Kroon en van Loon
een sterk pleidooi gehouden voor voorlichting. De heer van Loon heeft
het toen gehad over "geheimdoenerij van het college van burgemeester
en wethouders". Wellicht herinnert hij zich dit nog. Op 31 januari 1968
-- toen was ik ook in uw midden heeft de heer van Loon gezegd:
"Een goede voorlichting over wat de overheid denkt en doet is van es
sentieel belang voor elkaar begrijpen. De heer van der Zwan zei toen
--en dit vind ik bijzonder belangrijk --: "Een juiste voorlichting kan
verschillende zaken tot hun juiste proporties terugbrengen. Ter gelegen
heid van de begrotingsbehandeling in 1968 heeft de heer van Loon nog