18 SEPTEMBER 1969
van kozijnen, balken en vloeren door vocht tegen te gaan, en b. het
treffen van maatregelen om de regelmatig voorkomende vernielingen
en beschadigingen te voorkomen of althans te verminderen. Men kan
dus niet stellen dat die 55.000, -- alleen moet worden besteed omdat
door de jeugd vernielingen zijn aangericht. De precieze samenstelling
van dit bedrag ken ik niet, maar wij moeten de jeugd toch niet zwarter
afschilderen dan zij is.
De heer VON SCHMIDT: Ik heb één vraag te stellen, mijnheer
de voorzitter. Is er iets over bekend of de vernielingen worden aange
bracht door de jeugd die de gebouwen gebruikt, dus van de jeugdver
enigingen zelf, of dat dit gebeurt door jeugd die er eigenlijk niets te
maken heeft?
Wethouder VAN BIJNEN: Ik kan mij goed indenken dat de raads
leden die van dit stuk in het bijzonder kennis hebben genomen hun be
zorgdheid uitspreken over de vernielingen die door de jeugd worden
aangericht. Wij zijn daarover evenzeer bezorgd en proberen zoveel
mogelijk toezicht te houden, maar alleen met toezicht is dit toch niet
geheel te voorkomen. Vraagt de heer von Schmidt of de vernielingen
alleen worden aangericht door kinderen van de verenigingen die van de
zalen gebruik maken, dan zeg ik neen, want het gebeurt zowel van bin
nen als van buiten. Men gaat bijvoorbeeld op het dak zitten en richt
daar vernielingen aan. De heer van der Zwan zegt dat niet het gehele
bedrag wegens vernielingen moet worden uitgegeven. Dat is juist; het
bedrag dat voor de vernielingen nodig is beloopt 15.475, - -.De rest
wordt dus besteed aan.
De heer VAN DER ZWAN: Dat is driekwart van het bedrag'.
Wethouder VAN BIJNEN: Inderdaad. Toch geloof ik dat het
noodzakelijk is dat er eens iets over die vernielingen wordt gezegd. Het
wordt nu hier in de raad gezegd --ik hoop dat de pers hieraan aandacht
wil besteden -- dat er toch onnodige vernielingen plaatsvinden. De rest
van het bedrag, dat nodig is om vocht tegen te gaan, heeft ook nog te
maken met wat de leiders van deze jeugd nalaten. De vochtigheidsgraad
die in deze gymnastiekzalen ontstaat is te hoog doordat men ramen open
doet wanneer zij dicht moeten zijn of ramen dicht laat blijven wanneer
zij een tijd open zouden moeten staan. De aantasting van het hout is
daarvan een gevolg geweest. Men zou dus kunnen zeggen dat dit is ont
staan door het feit dat de leiders van de jeugd hierop niet hebben toe
gezien. Er wordt nu aan die vochtigheid een einde gemaakt door het
treffen van voorzieningen in de vloer zelf, om te voorkomen dat een en
ander verder wordt aangetast. Toen deze gymnastiekzalen werden ge
bouwd -- de eerste in 1962 -- is daarmee geen rekening gehouden. Zij
staan over het algemeen op een nogal natte bodem. Het gevolg van een
en ander is dat wij nu voor ongeveer 40.000, -- herstellingen moeten
verrichten.