18 SEPTEMBER 1969 496 daarin spreekt de minister tenslotte pas op pagina 103 zijn voorkeur uit voor Maastricht als vestigingsplaats en dan wel voor een rijks instituut. Naar mijn indruk staat die uiteindelijke keuze van locali- sering betrekkelijk los van de in de daaraan voorafgaande 100 blad zijden gegeven analyses en argumentaties. De uiteindelijke beslissing zal inderdaad bij de Staten-Generaal liggen. Nemen die de ministeriële voorstellen en de plaats van keuze over, of zullen zij na kritische be studering van het te berde gebrachte tot een andere slotsom komen? Dat zit er eventueel nog wel in, naar ik meen. Juist omdat dit er mogelijkerwijs nog in zit, zou ik het volgende willen zeggen. Willen wij in Brabant een zinnig pleidooi met kans van slagen voeren, dan zullen wij ons in ieder geval nu, zoals u zelf al hebt gezegd als wijzi ging op het preadvies, tot de Kamerleden moeten richten. Bovendien zal -- en ik meen dat dit nog belangrijker is de presentatie en de aanpak van deze Brabantse claim anders dan tot nog toe dienen te ge schieden. Ik breng even in herinnering hoe Brabant indertijd de T.H. kreeg: via nauwe samenwerking, na intensief overleg en door één duidelijk, eensgezind, door een ieder gedragen voorstelZo is in Eindhoven de T.H. gekomen. Wat in het afgelopen jaar ten beste is gegeven maakt een uiterst povere en in feite toch weinig belangstel lende, weinig direct geëngageerde indruk. Er werd wel gevochten, maar grotendeels voor eigen parochie. Hoewel Brabant rijk is aan be- stuurderen, hoewel in het Brabantse bedrijfsleven krachtige figuren op treden, hoewel betrokkenen ook lippendienst bewezen aan formules over eensgezindheid en samenbundeling, viel en valt in feite een ont stellend gebrek aan bestuurskracht bij deze zaak te constateren. Maar ook de studenten in Brabant, van wie sommigen zoveel willen en die zich zo vaak in het afgelopen jaar lieten horen, lieten vrijwel geheel verstek gaan, hoewel mijns inziens juist de vestiging van een achtste faculteit in de medische wetenschappen de mogelijkheid tot een uni versitaire status opende en het vooruitzicht dat juist door die bundeling van faculteiten een enorme verruiming van het studieklimaat en van studiemogelijkheden zou ontstaan de huidige studerende generatie moest aanspreken. Om de litanie voort te zetten: het provinciaal bestuur on dernam vele goedwillende doch geen doeltreffende stappen. Essentieel voor de Brabantse claim is namelijk eenheid. Het spijt mij dat ik het zeggen moet, maar ook uw college gaat aan het gesignaleerde euvel van gebrek aan doortastendheid mank. Op 14 maart 1968 informeerde ik naar uw standpunt. Na rappel mijnerzijds kreeg ik pas op 17 oktober van dat jaar een weinig zeggend, zich aan de officiële uitspraken conformerend antwoord, dit na ruim een half jaar denken, terwijl in middels in Twente en in Limburg de actiecomités echt niet stil zaten. Ook nu komt het college in feite wat laat met het voorstel adhesie te betuigen aan de motie van de raad van Bergen op Zoom. Was het'hiet mogelijk geweest eerder eigen initiatieven te ontwikkelen, mede in het belang van ons plaatselijk studerend potentieel van nu en van de toekomst? Ik ben het geheel met de heer van Banning eens dat dit een aangelegen heid is waarbij onze Bredase burgers in de toekomst direct betrokken zijn, al liggen Rotterdam en Utrecht dan dichtbij. Waarom dus geen eigen tekst? Maar goed, het is gebeurd. Wel moet ik constateren -- mijn fractie wil

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 496