497 18 SEPTEMBER 1969 graag instemmen met uw voorstel -- dat, wanneer Brabant de achtste mist, men nooit uit de beide hogescholen die Brabant rijk is en waar op men terecht trots is een universiteit zal zien groeien. Ten eeuwigen dage bljjft deze provincie dan unvollendet. De heer VAN DER ZWAN: Onze fractie is het uiteraard geheel met u eens dat het weinig zinvol is om adhesie te betuigen aan een motie die gericht is aan de minister van onderwijs en wetenschappen. Wij sluiten ons daarom aan bij uw suggestie een boodschap te sturen aan de voorzitters van de beide Kamers of aan de Kamerleden, waarin wij onze voorkeur uitspreken voor de vestiging van deze faculteit in Brabant. De heer KRAMER: Deze vorm van adhesiebetuiging is inder daad niet erg zinvol. Ik voel daarom wel voor uw voorstel ons te wen den tot de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal, en wel op basis van de argumentatie die door de heer van Banning is naar voren gebracht. De heer WOESTENBERG: Niet zo bekend zijnde met faculteiten enzovoorts vind ik het toch wel jammer dat nu zo laat -- de klok staat in dezen op kwart voor twaalf -- een voorstel als dit wordt gedaan. Ik meen dat de gemeenteraden van geheel Brabant unaniem éen plaats zouden moeten aanwijzen en tegelijkertijd de Kamerleden aanschrijven. Wij hebben hier nogal wat personen die in de Tweede Kamer zitting hebben. Wanneer men stelt dat het Tilburg of Eindhoven moet worden doet men zelf al aan verbrokkeling. Het is veel verstandiger dat de gemeenteraden van Brabant één plaats aanwijzen. Op praktische gron den voel ik dan zelf het meest voor Eindhoven, omdat dit wat de spoorwegverbindingen betreft alleszins een centraal punt is en het daar naast al een technische hogeschool heeft. De VOORZITTER: Dames en heren. Als ik hierop iets mag antwoorden geloof ik dat kan worden vastgesteld dat wij ons met het be tuigen van adhesie aan deze motie beter Runnen richten tot de Kamer leden, argumenten behoeven wij niet te zoeken, want die zijn voor Noord-Brabant heel duidelijk aanwezig; ik geloof ook dat het verstan diger is niet van een Brabantse faculteit te spreken maar van een facul teit in Noord-Brabant, dat is naar ik meen een verschil. Ik meen dat het zeer wel denkbaar en ook nuttig is dat wij ons richten tot al dege nen die hierbij betrokken zijn. De minister van onderwijs moet daarvan op de hoogte zijn en ik zou u nu willen vragen het college zich te laten bezinnen op de vraag op welke wijze het zal moeten gebeuren, bijvoor beeld in de vorm van een brief. De telegrammenperiode hebben wij een beetje achter de rug. Ik geloof overigens dat de argumenten zakelijk juist waren, al moet ik erkennen dat het allemaal wat aan de late kant was. De heer van der Werff heeft hierover gezegd dat wij een tikje te laat zijn geweest en hierover wat flegmatiek hebben gedaan. Met name heeft hij gezegd op 14 maart 1968 een vraag te hebben gesteld, waarop het antwoord meer dan een half jaar is uitgebleven. Dit spijt mij, ik

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 497