16 OKTOBER 1969
538
aan doet dit unanieme voorstel te volgen, zonder daarbij standpunten
in te nemen die in de toekomst aan de raad moeten worden voorgelegd
en waarover wij bovendien ook veel minder te vertellen hebben dan de
heer van der Werff denkt. Deze vraag zal namelijk landelijk moeten
worden opgelost. Wanneer men bedenkt dat de minister op het punt
van de vakantiedagen al heeft gedreigd een artikel van de wet te zul
len toepassen wanneer zijn regels niet worden gevolgd, dan zou ik wel
eens willen weten wat wij zouden moeten doen als wij voor centen kiezen
en de rijksregering straks kiest voor procenten. Ik geloof dat wij daar
weinig succes mee zouden hebben. Ik meen dat dit ook een duidelijk
antwoord is op de vraag wanneer het college hierover gaat praten en een
standpunt inneemt in deze kwestie. Wij moeten afwachten wat er landelijk
wordt besloten.
De heer van der Zwan heeft de stukken gelezen en vermoedelijk
dus ook het verslag van het georganiseerd overleg. Die stukken heb ik
ook aangehaald en ik geloof dat het ook juist is. Ook de heer Kramer
heeft zijn standpunt ten aanzien van dit overleg duidelijk bepaald, ter
wijl de heer Woestenberg heeft gezegd met weemoed te denken aan de
vele groeperingen die met moeite kunnen rondkomen en deze duurte-
toeslag bijzonder hard nodig hebben. Hij heeft het ook gehad over de
salarissen boven 30. 000, -- en zou het daarbij willen laten. Ik geloof
dat dit ook niet eerlijk zou zijn, want als ik daarover een betoog zou
gaan houden -- daarin moet ik de heer van der Werff gelijk geven --
gaan er bij deze hogere salarissen factoren meespreken die bij de lagere
salarissen niet van toepassing zijn, nog afgezien van de belastingmaat
regelen die toch weer een deel van die hogere inkomens afromen, een
groter deel dan bij de lagere inkomens het geval is. De heer von Schmid
heeft er zijn tevredenheid over betuigd dat aan dit voorstel overleg voor
af is gegaan. Ook ik ben daar tevreden mee, al nam ik aanvankelijk
een ander standpunt in. Naar aanleiding van de vraag over de pensioenen
moet ik meedelen dat dit een zaak is van de Pensioenraad en niet van de
gemeente. Wij hebben namelijk geen gemeentelijke pensioenen; alle
ambtenaren zijn opgenomen in het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
Daar kunnen wij dus niets aan doen.
De heer VAN DER WERFF: Ik ben bijzonder verheugd van de
wethouder te horen dat het standpunt van het college aanvankelijk
gelijkluidend was aan het voorstel van de rijksregering. Dat was uit
het stuk niet op te maken. Het uitgangspunt van mijn betoog was name
lijk dat ik vreesde dat het college in de richting van nivellering zou
gaan. Hieruit blijkt dat het college in de gegeven omstandigheden
zo heeft weten te bemiddelen dat er geen totale nivellering is gekomen
en daar wil ik het mee feliciteren. Het heeft de zo goed mogelijke op
lossing voor alle partijen die in het centrale overleg is voorgesteld, wil
len onderschrijven. Ik moet er natuurlijk wel bij zeggen dat de overheid
--en dus ook het college -- een eigen verantwoordelijkheid heeft tegen
over de ambtenaren. Dat weet de wethouder drommels goed, want hij
geeft daar duidelijk blijk van. Ik heb slechts gewezen op het feit dat
het vandaag de dag moeilijk is juist de goede mensen te vinden voor de
hogere functies bij de gemeentelijke, provinciale en rijksoverheid,