539
16 OKTOBER 1969
omdat ei van het bedrijfsleven een enorme zuigkracht uitgaat op deze
mensen in de huidige conjunctuur. Men zal dus via de primaire en se- van j
cundaire arbeidsvoorwaarden moeten zorgen voor een gunstig werkkli- ami
maat voor deze ambtenaren. Ik geloof dat wij het daar allemaal over gere
eens kunnen zijn. aanv;
De staatssecretaris heeft op 4 september 1968 al een duidelijke wordi
brief laten uitgaan waarin het regeringsstandpunt was weergegeven zoals kinge
dat op dat moment gold. Ik meen dat hij, evenals het college van Breda,
neigt naar een zo goed mogelijke procentuele regeling, zij het met een
vloer --en als consequentie daarvan een zeker plafond --in plaats van antwi
naar een regeling die neerkomt op nivellering en uitsluitend centen. moes
Ik zou gaarne van de wethouder hebben gehoord dat hij het met niet i
mij eens is dat de opbouw van een gemeentelijk apparaat, als ik het zo paalc
mag noemen, -- daarmee bedoel ik dus het totale personeelsbestel -- heeft
totaal niet te vergelijken is met het bedrijfsleven. Daardoor is een iema
directe vergelijking met andere organisaties, die zoals ik meen door de moet
heer van der Zwan is getrokken, ook veel moeilijker. Het gemeentelijk dage:
apparaat is anders opgebouwd; het heeft inderdaad een bijzonder zware en d£
tors en een bijzonder groot hoofd. Ik geef toe dat in het bedrijfsleven polit:
tors en hoofd ook steeds zwaarder worden. In Amerika is men daar al bove
veel verder mee, maar ook hier schrijdt die ontwikkeling voort, laags
Tenslotte wil ik nog opmerken dat ik hier natuurlijk als onaf- bedri
hankelijk raadslid heb gesproken. als ei
werki
De heer VAN DER ZWAN; Ik ben in eerste instantie vergeten
in te gaan op een opmerking van de heer van der Werff. Hij heeft mij
namelijk voorgehouden dat mijn partijgenoot Hardenberg sterk gepor- ben i
teerd was voor een uitkering van 140, -- voor alle ambtenaren. Ik moet
moet u zeggen dat ik daar niet voor ben en ik zal ook zeggen waarom. daar
Deze uitkering geldt voor alle ambtenaren van 21 jaar en ouder. Dit
betekent dat een typiste die 5000, -- per jaar verdient 140, -- zou van c
krijgen en dat iemand die een gezin heeft met schoolgaande kinderen voort
ook 140, -- zou krijgen. Het uitgavenpatroon van beiden is heel ver- lijk t
schillend. De typiste kan een groot deel van dat salaris voor zichzelf staat
gebruiken. Zij betaalt een klein kostgeld en verder is dat salaris van aan c
haar. Die 140, -- die zij krijgt zal zij waarschijnlijk dus helemaal voor krijg
zichzelf kunnen besteden. Van een stijging van de kosten van levensonder- niet
houd zal zij weinig merken, want daar zullen pa en ma wel voor moeten Werf
opdraaien. Een ambtenaar met vier schoolgaande kinderen die 20. 000, -- lid v.
verdient heeft het daarentegen op het ogenblik heel moeilijk. Hij heeft
die 200, -- heel wat harder nodig dan de typiste die 125, --. Het kan
heel sociaal klinken wanneer men zegt dat iedereen gelijk is, maar wij aan c
praten hier over een duurtetoeslag en de stijging van de kosten van het hier i
levensonderhoud drukt niet op iedereen even zwaar. Een juiste vaststel- viser
ling van de uitkering zou naar mijn mening dan ook alleen mogelijk zijn nutti
als men rekening houdt met de leeftijd en met de burgerlijke staat, dus
ook met de samenstelling van het gezin. Dat zou verschrikkelijk inge
wikkeld worden, maar het zou in ieder geval rechtvaardiger zijn.