16 OKTOBER 1969
564
De heer WOESTENBERG: Ik sluit mij volledig aan bij het punc
tuele betoog van de heer van Banning. Ik heb alle respect voor zijn
preciese onderzoek van de feiten en met hem vraag ik mij af of het
nu wel noodzakelijk is dat die mensen daar moeten vertrekken.
De heer GOOS: Als ik het goed begrepen heb meen ik dat de volks
tuinders niet uit Plaswijk zullen verdwijnen. Het enige is geloof ik dat
de Aa of Weerijs wordt uitgediept, waardoor er een kleine strook van
het complex af gaat. Het is mij niet bekend of de grond die uit de
Aa of Weerijs wordt gehaald al of niet op de volkstuinen zal worden
gebracht. Ik geloof dat dit aan de ene kant wel goed is; alleen zullen
de volkstuinders tijdelijk moeten wijken en ik vind het jammer, dat
ben ik met de andere sprekers eens, dat de volkstuinders nog niet weten
wat er gaat gebeuren. Wanneer de volkstuinders echter op Plaswijk
kunnen blijven zie ik het als een soort ruilverkaveling in het klein.
Laat er een gezamenlijke afspraak komen en als het dan wat minder
moet worden, laat men dan samen delen. Ik geloof dat zij dan zeer
zeker tevreden zouden kunnen zijn. In de landbouw komt bij een ruil
verkaveling hetzelfde voor. Het behoeft niet eens een ruilverkaveling
te zijn. Als er een brede sloot wordt uitgediept moet men die grond
nu eenmaal ergens opvangen. Dan is het echter niet zo erg als nu voor
die volkstuinders. Men kan gerust stellen dat hier een hele groep men
sen wordt gedupeerd. Ik ben het echter volledig met de vorige sprekers
eens dat men deze mensen zo vlug mogelijk moet laten weten wat hun
staat te wachten, maar laat ze indien enigszins mogelijk op Plaswijk
blijven en geef ieder een deel.
Wethouder VAN BIJNEN: Ik wil geen onduidelijkheid laten bestaan
over het niet beantwoorden van de brieven tijdens de periode dat ik ge
acht werd besprekingen te voeren over de volkstuintjes. De heer Woes-
tenberg heeft in een vreemde taal gezegd: wie zich verontschuldigt,
beschuldigt zichzelf. Ik begin met mijzelf te beschuldigen en meen
dan om verontschuldiging te mogen vragen. Dat moet natuurlijk niet
te dikwijls voorkomen, maar in dit geval moet ik dit wel doen. Ik moet
hier echter aan toevoegen dat de brieven van juni 1968 en van januari
1969 niet gingen over de kwestie die in het preadvies is vermeld. Het
ging over de algemene problemen van de volkstuinders, waaraan wij
veel aandacht hebben besteed. De directeur van de dienst beplantingen
heeft in mijn opdracht heel mooie plannen ontworpen met prachtige
verblijven. Dat heeft natuurlijk een tijd geduurd en in dat stadium
kon ik geen overleg plegen met de Algemene Bond van Volkstuinders.
Bovendien waren de plannen van de directeur van beplantingen zo mooi,
dat ik veronderstelde dat hij eerst met mijn ambtgenoot van stedebouw
en openbare werken zou moeten gaan praten om te zien of en waar
die plannen passen in het stedebouwkundige beeld van de stad. Daarna
zouden wij moeten gaan praten over de huurprijs, want dat is natuur
lijk ook een zaak waarmee deze bond gemoeid is. Toen kwam, door
tussenkomst van een andere instantie dan de gemeente, plotseling en
onverwacht de zuivering van de Aa of Weerijs aan de orde, met de
daaruit voortvloeiende moeilijkheden. Ik wil echter nadrukkelijk
vaststellen dat noch in de brief van juni 1968, noch in de brief van