16 OKTOBER 1969
566
bovenstrooms snel wordt afgevoerd. Ik wil niet ontkennen dat er mis
schien wel communicatiestoornissen zijn geweest. Misschien zijn die
er nog wel, maar die worden voor een deel dan ook vaak veroorzaakt
door mensen die over deze zaken praten -- daarmee bedoel ik niemand
uit dit gezelschap -- terwijl zij niet precies weten waarover zij het heb
ben. In feite zijn de plannen nu pas rijp om erover te gaan praten. Wat
het contact met de volkstuinders betreft kan ik de raad meedelen dat
wij nog hebben geprobeerd nog voor deze vergadering contact te leg
gen met het hoofdbestuur van de landelijke bond. Niet om deze ver
gadering te beïnvloedenmaar wel om informatie te kunnen geven.
Wij hebben erover gebeld. De mijnheer die ons destijds had geschreven
was echter op reis en dus kon het gesprek niet doorgaan. Het zal echter
eerstdaags plaatsvinden.
Hoe men het ook wendt of keert, de raad kan er niet onderuit dat
hij verantwoordelijkheid heeft voor de verbetering van de waterafvoer
in dat gebied. Daarbij moeten en willen wij zoveel mogelijk rekening
houden met de belangen van de volkstuinders. Dan moet ik de heer
Goos gelijk geven die heeft gezegd te hebben begrepen dat de volks-
tuinders niet verdwijnen en dat hij het ziet als een soort ruilverkaveling.
Daarmee heeft hij midden in de roos geschoten, want het is inderdaad
de bedoeling van het gemeentebestuur te bewerkstelligen dat degenen
die er nu zitten er kunnen blijven, zij het dan misschien op andere
kavels. Of dit allemaal gerealiseerd kan worden zal afhangen van wat
er technisch nodig is, daar komen wij niet onderuit, want dat eist onze
verantwoordelijkheid voor het andere punt dat ik onder de aandacht
van de raad heb gebracht. De opzegging per 1 december moet men dan
ook zien tegen de achtergrond van hetgeen ik heb betoogd over de ruil
verkaveling. Wij moeten over het complex kunnen beschikken voor het
doel waarover ik zojuist heb gesproken. Het is niet onze bedoeling dat
deze toestand blijvend zal zijn en wij zullen dan ook in goed overleg
met deze mensen zelf, met onze technische diensten en met het water
schap een oplossing trachten te vinden.
Er zijn detailvragen gesteld, maar ik meen op dit ogenblik niet de
bevoegdheid en de wetenschap te hebben daarop ontkennend of beves
tigend te antwoorden. Ik geloof ook niet dat dit verstandig zou zijn.
Het verdient mijns inziens aanbeveling dat de raad zich nu even van
deze zaak distantieert, in afwachting van het gesprek dat op korte ter
mijn zal plaatsvinden met de volkstuinders en de landelijke organisatie.
Op basis daarvan kan ik de raad daarna waarschijnlijk informeren hoe wij
aan de belangen van deze mensen tegemoet kunnen komen.
Er zal inderdaad grond worden gedeponeerd op Plaswijk, maar hoe
veel grond dit zal zijn en hoe dit zal gebeuren, of die grond mag en
zal worden afgevoerd en of die grond al dan niet over het land mag wor
den verspreid, dit zijn allemaal vragen die men kan stellen, maar waarop
ik op dit moment echt geen antwoord kan geven. Ik beloof echter dat het
gesprek met de volkstuinders binnen afzienbare tijd zal plaatsvinden.
De mijnheer die nu nog buitenlands is komt een dezer dagen terug en
dan zullen wij direct weer contact met hem opnemen.