13 NOVEMBER 1969.
618
mogelijkheid voor de waterrecreatie voor Breda naar voren heb gebracht.
Toch had ik niet gedacht dat mijn verlanglijstje op dit punt zo spoedig
ingekort zou kunnen worden. U moge hierin waardering mijnerzijds be
luisteren.
Om twee redenen is het juiste tijdstip gekozen. Ten eerste de ge
volgen van de Deltawerken en ten tweede de behoefte aan recreatie
mogelijkheden, die duidelijk waarneembaar steeds groter wordt. Onze
fractie is van mening dat wij hier te doen hebben met een goed voor
stel, maar enkele opmerkingen willen wij u toch niet onthouden.
Hoewel de gemeenschappelijke regeling, met als basis de provin
ciewet, een bepaalde zekerheid geeft met betrekking tot de bevoegd
heden van het recreatieschap, weet ik toch niet zeker of het schap door
allerlei omstandigheden niet de "zetbaas" wordt van het rijk. Ik noem
o. a. de werkzaamheden voor de spaarbekkens voor de drinkwatervoor
ziening, ik lees over Staatsbosbeheer en de Nederlandse Heide Mij. In
dit verband heeft de Heide Mij. - overigens in opdracht van gedepu
teerde staten - een recreatieplan voor de Biesbosch ontworpen, waaraan
in april 1968 is voldaan. Dit plan heb ik niet bij de stukken gevonden
en omdat dit mij een belangrijke inbreng lijkt, vraag ik het college
of het dit plan kent. Zo ja, waarom is het dan niet ter visie gelegd?
Met de ontworpen regeling kan onzes inziens goed worden gewerkt.
Het laat - gelukkig - ruimte over voor andere deelnemers. Dat de re-
creatieraad in het openbaar vergadert is eigentijds en toe te juichen.
Over de bezetting van de zetels in het dagelijks bestuur wil ik ook nog
iets zeggen. Naar onze mening mag Breda daarvoor in aanmerking ko
men. De provincie heeft versterking van de raad gevraagd en daarmee
kan ik mij verenigen. De vertegenwoordiging van Breda brengt echter
een niet onbelangrijke kennis van onze eigen dienst mee, hetgeen bij
de beleidsvoorbereiding - welke een taak van het dagelijks bestuur is -
thuishoort. Ik zie daarom een plaats voor Breda in het dagelijks bestuur
en vraag u op dit punt diligent"te zijn. Verder hoop ik van harte op
een goede samenwerking met het recreatieschap De Merwedelanden;
laat ons bij de recreatie verschoond blijven van grensproblemen.' Is het
het college bekend welke gemeenten de gemeenschappelijke regeling
reeds hebben aanvaard?
Overigens - dit even terzijde - is het toch vreemd dat men over deze
zaak in de pers leest. Daarna ziet men toevallig dat een en ander aan
de orde is in de Staten en weer daarna - maar dat is niet toevallig -
leest men over dit plan in de stukken voor de begroting 1970 van de
gemeente Breda. Nu ligt het panklaar voor ons, waaruit ik meen te
moeten concluderen dat het betrekken van raadsleden bij de voorberei
ding van belangrijke aangelegenheden toch wel heel moeilijk schijnt
te zijn.
Wij moeten ons realiseren dat wij lid worden van het recreatieschap
in goede en in kwade dagen en dat wij er normaal gesproken voor vijf
jaar aan vast zitten. In het kader van de beleidsvoering ben ik het wel
met deze periode van vijf jaar eens. Het recreatieschap krijgt een
mooie, maar daarnaast ook een moeilijke taak. Deze taak is enerzijds
een stimulerende en anderzijds een beschermende. Daarvoor zal veel
wijsheid nodig zijn. Wij wensen het bestuur en in het bijzonder onze