621
13 NOVEMBER 1969.
"twee leden uit provinciale staten" in plaats van een lid uit provinci
ale staten, en artikel 11, lid 2, waarvan de eerste volzin wordt:"De in
lid 1 sub b genoemde leden worden uit hun midden gekozen voor vier
jaren met dien verstande dat tenminste één lid wordt gekozen uit de
in artikel 7 lid 1 onder a of b genoemde leden," waarbij a. is gede
puteerde staten en b. provinciale staten. Provinciale staten verlangen
dus dat een lid uit hun midden wordt gekozen als bestuurder en dat is
de wijziging die hier bedoeld wordt.
De heer Kramer is blij dat tegemoet wordt gekomen aan zijn ver
langen de watersport te bevorderen. Natuurlijk werd de watersport toch
al in de Biesbosch bedreven. Deze wordt door onze deelname aan het
recreatieschap niet uitgebreid, alleen tonen wij onze belangstelling,
juist omdat er uit Breda zovelen zijn die de watersport bedrijven. Wij
hebben naar mijn mening dan ook een duidelijke relatie met het recre
atieschap, hoewel Breda er eigenlijk niet in ligt. De heer Woestenberg
heeft gevraagd waarom Breda zo weinig doet, terwijl de provincie voor
50<7o deelneemt en de kleinere gemeenten zoveel meer doen dan Breda.
Hij zegt dat die gemeenten in de buurt liggen, maar dat is niet hele
maal juist, die gemeenten liggen er middenin en eraan. Wij hebben
er belangstelling voor en wij hebben er ook belang bij, maar zij heb
ben er veel meer belang bij, omdat deze gemeenten er een veel groter
voordeel uit trekken dan wij. Onze bewoners kunnen ervan gebruik ma
ken, omdat de recreatiemogelijkheden groter worden. Dit geldt even
zeer voor die andere gemeenten, maar bovendien hebben die er een
economisch belang bij, omdat door dit recreatieschap in die gemeen
ten meer mogelijkheden ontstaan.
De heer Kramer heeft er, evenals de heer Spanjer, op aangedron
gen te bereiken dat Breda een lid krijgt in het dagelijks bestuur. Ik
meen niet dat wij in de positie zijn dat wij zoals gedeputeerde staten
een zetel in de bestuursraad kunnen eisen. Mijn antwoord is dat wij
als vertegenwoordigers van de gemeenteraad van Breda daar alleen maar
aan kunnen werken en deze suggestie doorgeven, maar wij hebben na
tuurlijk niet dezelfde mogelijkheden als de provincie - die immers voor
50"lo deelneemt - en kunnen deze eis dus moeilijk op tafel leggen. Ik
kan mij echter voorstellen dat een stad als Breda, waar de gemeenschap
zo nauw bij het recreatieschap is betrokken, inderdaad zoals door de
beide heren is gesteld een beetje meer invloed mag hebben dan de kleinere
gemeenten, omdat onze staf, die degenen die in het recreatieschap
deelnemen aan de vergaderingen zal adviseren, zijn knowhow meeneemt
naar de recreatieraad.
De heer Kramer heeft ook gezegd dat wij eigenlijk een beetje laat
bij het spel zijn betrokken. De heer Spanjer heeft iets dergelijks opge
merkt en zegt erbij dit niet als een verwijt te bedoelen. Ik meen dat
ook de heer Kramer het niet als een verwijt bedoelde, maar dat hij
er zijn verwondering over uitsprak dat wij hierin niet eerder zijn be
trokken. Ik kan u meedelen dat het recreatieschap helemaal is voor
bereid door de kleinere gemeenten en de provincie. Daarna pas heeft
men de gemeente Breda gevraagd ook in het recreatieschap deel te ne
men, met de overweging dat wij als grote gemeente daar toch ook be
lang bij hebben. Toen is in provinciale staten een conceptgemeenschap-