13 NOVEMBER 1969. 624 Het tweede punt breng ik in het midden op verzoek van mevrouw Jager, die nogal verkouden is en mij heeft verzocht het woord voor haar te voeren. Wij zijn het geheel eens met de woorden van de wet houder, dat de nota van de burgemeester van Made en Drimmelen die ter inzage heeft gelegen een cijferopstelling heeft die geringere kosten doet vermoeden dan het geval zal zijn wanneer het schap werkelijk van de grond gekomen zal zijn. Met andere woorden: het wo'rdt beslist geen kwestie van 16 mille, maar beslist meer, ook voor Breda. De heer VON SCHMID: Ik vind de opmerking van de heer Quadek- ker van grote betekenis. Ik ben ook van mening dat als wij een besluit nemen, wij ook moeten weten wat daarvan de consequenties zijn. Wel licht is het in dit geval niet zo verschrikkelijk als er iets veranderd wordt, maar ik meen dat hier ook een principiële kwestie aan de orde is en daarom wil ik de heer Quadekker toch bijvallen. Ik weet niet of het mogelijk is, maar wellicht kan een oplossing zijn dat men, wanneer er een belangrijke wijziging komt, deze eerst nog aan de raad voorlegt; anders vind ik het ook een beetje wonderlijk dat wij een besluit nemen en niet precies weten wat het gaat worden. Wethouder VAN BIJNEN: De heer Kramer vraagt naar het rapport van de Nederlandse Heide Mij. Ik heb dat rapport ook nog niet gezien. Het is mijns inziens ook een beetje voorbarig nu al over dit rapport te praten, want er is ook een rapport van de Grontmij en er zal nog wel op de uitwerking van deze plannen gestudeerd moeten worden. Ik wijs erop dat de raad op de hoogte zal worden gesteld van de begroting en begrotingswijzigingen en ook. zal de raad op de hoogte worden gesteld van de rekening. Deze zullen allemaal door de minister van Binnen landse Zaken moeten worden goedgekeurd. Wat de mensen betreft die door de heer Kramer naar voren zijn gebracht geloof ik dat wij als gemeente daar ook aan moeten werken en dat deze vermoedelijk ook zullen kunnen worden gerealiseerd wan neer het recreatieschap tot stand komt. Wij moeten ervan uitgaan dat de samenwerking, zoals mevrouw Jager heeft gesteld, er zal zijn; dat is een logische gedachtengang. Omdat wij hier nog slechts weinig mee te maken hebben gehad, kan ik echter nog niet zeggen hoe deze samen werking zal worden geëffectueerd. Dit is slechts een voorstel om deel te nemen aan dat recreatieschap. Wij hebben daarover uiteraard infor maties ingewonnen en zowel de vertegenwoordiger van de raad als die van het college zullen die samenwerking zoveel mogelijk bevorderen. De heer Spanjer meent dat ik hem verkeerd heb begrepen, maar ik geloof dat het tegendeel het geval is. Ik ben ervan overtuigd dat hij bijzonder veel waardering heeft voor dit initiatief en dat deelname voor Breda van het grootste belang is. De heer Woestenberg, die over het algemeen erg zuinig is, vraagt zich af of Breda in dit geval niet te weinig doet. Ik ben van mening dat, ook in het geval dat Teteringen en Terheijden eventueel bij Bre da zouden worden gevoegd, de plaatsen die in het recreatiegebied lig gen er economisch meer belang bij hebben dan wij. Ons belang is dat er gerecreëerd kan worden en daarvoor hebben wij die 10% nodig.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 624