633 13 NOVEMBER 1969. doen met een - naar mijn smaak althans - vrij nietszeggende verkla ring. Als ik inga op het antwoord van wethouder Gielen moet ik zeg gen dat ik het volkomen met hem eens ben dat dit een enorm moeilij ke zaak is en dat ik mij volledig kan voorstellen dat het moeilijk is een dergelijke man te vinden. Ik blijf echter van mening dat in het stuk helemaal niet aangegeven is, evenmin als dat in het antwoord dat wij gekregen hebben duidelijk is geworden, welke condities nu ei genlijk een rol hebben gespeeld bij dat afkeuren van die ongeveer 100 kandidaten. Naar mijn mening zou daar toch wel het een en ander over te zeggen zijn. Het is echter allemaal achter de schermen gebleven en zoiets willen wij nu altijd bestrijden, evenals het college zelf. Ik wil nog eens nadrukkelijk zeggen dat ik dit het college niet wil verwij ten, want als men ziet hoe de heer Van Dun ook nu weer op een pre senteerblaadje de mogelijkheid geeft aan het college om deze zaak op zo'n manier te behandelen, moet men constateren dat er inderdaad geen tegenspel door de raad wordt geboden en dat het heel verstandig van het college is om op een dergelijke manier op te treden. Als kritiek op een gegeven moment uitblijft zou iedereen dat waarschijnlijk doen. Naar mijn mening is het de functie van de raad en de plicht van de le den van de raad in een tijd als deze een dergelijke zaak op een ande re manier te behandelen. Men kan er lang of kort over praten, maar ik vind dit geen duidelijk stuk. Het geeft naar buiten niet voldoende aan wat zich allemaal afgespeeld heeft en hierom kan ik het persoon lijk niet aanvaarden. Ik neem direct aan dat men - zoals wethouder Gielen zegt - actief zal blijven zoeken naar een directeur. Ik heb echter al gezegd dat het bureau culturele zaken een eigen leven zal gaan leiden in de afdeling welzijnszorg en dat het daarom veel moeilijker wordt een nieuwe man aan te trekken. Een nieuwe directeur zal in een stad toch ook een bepaalde sfeer moeten aantreffen, een bepaalde werkmentaliteit, waarin hij zal moeten kunnen werken. Dit kan ook een oorzaak geweest zijn van het uitblijven van die benoeming, daarop heb ik geen antwoord gekregen. Ik heb weieens gehoord dat het bij andere diensten, bijv. stadsontwikkeling, eveneens bijzonder moeilijk is om in vacatures te voorzien. Het is mogelijk dat in deze diensten dergelijke motieven hebben meegespeeld. Ik vind het mede daarom bijzonder jammer dat deze zaak op deze manier wordt afgedaan. De heer VAN DER WERFF: De vorige spreker bracht ten aanzien van het stuk de openbaarheid in het geding. Hij heeft de veronderstel ling geuit dat aan de openbaarheid tekort wordt gedaan. Wij hebben indertijd in Breda een kwestie gehad rond personen die in de openbaar heid kwamen bij de benoeming van een rector voor het stedelijk gym nasium. Ik weet niet of de heer Von Schmid toen al lid van de raad was, maar deze affaire haalde ai de landelijke dagbladen, omdat het zo'n leuke rel was. Het was een rel over personen en ik ben van mening dat het in Nederland een goed gebruik is - ook voor openbare lichamen - dat er in het openbaar niet over personen die gesolliciteerd hebben of niet gesolliciteerd hebben wordt gesproken. Mocht de heer Von Schmid dus bij zijn betoog persisteren, dan zou ik willen voorstellen verder in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 633