13 NOVEMBER 1969.
634
besloten vergadering over dit onderwerp te beraadslagen.
Ik heb echter nog een andere opmerking. De heer Von Schmid
heeft namelijk gezegd dat bij de wethoudersverkiezingen het ook zo
bijzonder duidelijk was dat de vier grote partijen samenwerkten. Ik zou
de heer Von Schmid willen vragen of hij het betoog, dat ik indertijd
aan het begin van de zittingsperiode gehouden heb, eens in de notulen
zou willen opzoeken en lezen.
Als de wethouder en de heer Von Schmid beide spreken over de
man van de cultuurdienst, veronderstel ik dat men toch van mening
zal zijn dat ook een vrouw - als er tenminste een geschikte solliciteert -
in aanmerking komt voor deze functie.
De heer WOESTENBERG: Ik wil het nog even hebben over het
politieke gehakketak. Men heeft gezegd dat de vier grote fracties samen
besprekingen hebben gevoerd. Als de onafhankelijke heer Von Schmid
daarin niet gekend is en er niets over gehoord heeft meen ik dat die
partijen dat politieke gehakketak zelf begonnen zijn. Voor mij mogen
zij samenwerken, maar dan moeten zij ook aanvaarden dat een ander
daar op terugkomt, eigenlijk "terughakketakt". Misschien mag ik ook
opmerken dat ik de heer Von Schmid geen naam heb horen noemen en
ik denk dat ik dat ook wel namens de heer Von Schmid zou mogen zeg
gen. Er is over een aantal personen gesproken, maar ik heb geen na
men horen noemen. Een geval is toch geen naam? Op die uitroep "het
zijn vier fracties" zou ik willen zeggen dat die fracties allemaal met
hetzelfde sop overgoten zijn en dat zij voor mij als één fractie gelden.
Wethouder GIELEN: Ik moet echt bezwaar maken tegen de uitlatin
gen van de heer Von Schmid, die zegt dat hij niet weet wat zich in
dit geval heeft afgespeeld. Ik word niet graag boos, maar in dit geval
moet ik wel boos worden, want ik vind dat de heer Von Schmid tot
deze beschuldiging niet het recht heeft. Dit stuk verzwijgt niets. Er
worden alleen geen namen in genoemd. "Nomina sunt odiosa", dat
weet de heer Von Schmid heel goed, evenals de leden van de raad en de
voorzitter dat weten. Cok degenen die zich verder in deze zaal bevin
den weten dat. Het is nu eenmaal niet mogelijk in een openbare ver
gadering van de raad over personen te spreken en daar namen bij te
noemen. Ik meen dat de raad er in overgrote meerderheid op vertrouwt
dat het college met uitermate grote zorg Nederland heeft afgespeurd
om de geschikte man voor de oprichting van de cultuurdienst te vin
den. Dit probleem geldt niet alleen voor Breda. Men hoeft de kranten
maar op te slaan om te zien dat men elders ook naar dergelijke mensen
zoekt. De stichting kunstzinnige vorming - ik meen tenminste dat die
stichting zo heet - te Eindhoven heeft een grote advertentie geplaatst
om eenzelfde soort functionaris aan te trekken als wij hier zoeken. Zo
zijn er nog meer gemeenten en instanties die zoeken. Het is nu een
maal bijzonder moeilijk, maar ik meen dat wij beter kunnen wachten
tot de juiste man gevonden is, dan een man te benoemen waarvan wij
op dit moment althans denken dat hij niet zal voldoen aan de eisen
die het college en naar ik meen ook de raad aan zo'n persoon menen