13 NOVEMBER 1969» 646 van de afdeling voor jeugd en sport is van de tafel- geveegd. Ik vind het niet juist daar staatsrechterlijke bezwaren bij te halen, want daar gaat het in deze kwestie niet om. Het gaat erom of men van goede wil is en die goede wil heb ik niet kunnen constateren. Misschien is die er wel geweest, maar wij hebben er niets van gemerkt, want dit - en dat was de intentie van het voorstel van de afdeling voor jeugd en sport - mocht toch niet het einde betekenen. Hebben wij dan wer kelijk nooit gedacht aan die tienduizenden toeschouwers in het kader van de passieve recreatie? De vrijetijdsbesteding is toch een compen satie in ons technologische tijdperk? Ik vind het jammer» De vrijetijds besteding verdient ons aller aandacht en daarmee bedoel ik niet alleen de raad maar ook de clubs in het betaalde voetbal. Eerlijk gezegd heb ook ik een ogenblik gespeeld met de gedach te een motie in te dienen, die tot inhoud zou hebben dat het gesprek moet doorgaan. Dan moet er echter een goede basis zijn, de verstoor de verhoudingen moeten weer worden rechtgetrokken. Ik meen echter dat ik het toch niet moet doen, omdat ik geloof dat er een andere op lossing mogelijk is. Goed overleg is altijd de intentie van onze fractie geweest, wij stellen dat op hoge prijs. Wij willen de richting aangeven om te proberen uit de problemen te komen. Het is misschien vreemd, maar vrijwel aan het slot van het eindrapport staat het woord "voorlo pig". Het is misschien een klein lichtpuntje, maar op het moment zie ik het als een mogelijkheid dat de deur nog op een kier staat en daar om verheugt het mij dat de wethouders van de vier grote steden in Brabant om de tafel gaan zitten. Ik ben van mening dat er in dezen een nationaal subsidiebeleid moet komen en daarom zou ik niet zover wil len gaan te zeggen dat wij naar de wethouders van de dertig plaatsen waar betaald voetbal wordt gespeeld moeten gaan om te zien wat er op nationaal niveau aan het betaald voetbal kan worden gedaan. Als wij zo lang moeten wachten, komt er mets van terecht en moeten wij onze verwachtingen niet al te hoog stellen. Na het eerste contact tus sen de vier wethouders zou ik een mogelijkheid willen zien om verder te praten en ons dringend verzoek is: ga dan weer praten. Misschien moet dat wel met een gewijzigde opstelling, dat kan allemaal worden bezien. Mijns inziens moeten wij weer gaan studeren, maar wij moe ten niet zo hard van stapel lopen. Ik heb drie fasen in gedachten voor deze studie. De eerste rase is de vraag of het uitgangspunt waaraan het college steeds heeft vastgehouden nog wel juist is. Men kan zich daar bij afvragen wat de betekenis moet zijn van het woord "saneren". Het steeds maar weer geld storten in de bodemloze put van kopen en ver kopen van spelers noem ik geen saneren. Daarmee wordt de sanering niet geholpen. Wij zullen moeten praten over de interpretatie van het woord "saneren" en dat moeten wij dan niet zo stroef zien. Wanneer wij het er dan over eens zijn dat er misschien een andere interpretatie kan worden gevonden, geloof ik dat wij verder kunnen gaan met de studie over de vraag welke vorm er uit moet komen. Ik denk in het bijzonder aan de status van Baronie, omdat dit naar mijn mening heel belangrijk is, evenals het tijdsbestek waarin het moet verlopen. Het hoeft toch niet holderdebolder, wij kunnen ook stellen dat het in een, twee of drie jaar gebeurd moet zijn. Als wij het daar over eens zijn

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 646