653
13 NOVEMBER 1969.
terwijl wij zulks toch beloofd hadden? Toen wij deze belofte deden
hadden wij de heilige overtuiging dat eens het moment zou aanbreken
waarop wij de raad informeel zouden kunnen vertellen welke zaken
nog aan de orde waren en hoe wij verder zouden handelen. Tot zo'n
vergadering gaven noch het rapport van 14 april 1969, noch de brief
van november 1967, noch het op het rapport van 14 april jl. gevolgde
gesprek aanleiding. Ons leken deze momenten niet de geschikte om u
voor te lichten, omdat de uit de studie voortgekomen voorstellen voor
ons onaanvaardbaar waren en in wezen geen oplossing voor de proble
men inhielden. Wij hadden toen echter nog hoop dat er een uitweg ge
vonden zou worden. Toen wij op een gegeven moment wisten wat de
voorstellen inhielden en hoeveel geld ze zouden kosten - zoveel dat
ze voor het college onaanvaardbaar waren - hebben wij ons afgevraagd
wat wij moesten doen. Moesten wij de raad voorlichten over dit voor
het college onaanvaardbare voorstel of moesten wij het wagen een ver
der uitsluitsel af te wachten, om op die manier een uitweg te vinden.
Wij hoopten dat er nog een nader voorstel van de studiecommissie zou
komen. Ik geef toe dat men ons kan verwijten dat wij niet om dit voor
stel gevraagd hebben. Wij hadden bij het gesprek deze zaken echter
aan de orde gesteld en de studiecommissie wist dat wij graag nadere
informatie ten aanzien van punt e. wilden hebben. Daarom dachten
wij te moeten kiezen tussen het op dat moment nuttige of het gevaar
lijke. In afwachting van hetgeen nog zou kunnen komen meenden wij
beter te kunnen wachten met het voorlichten van de raad en te blijven
hopen op een uitsluitsel. In De Stem werd echter voortijdig dit stuk
van het eind-rapport besproken. Daar kwamen reacties op van de voet
balverenigingen N. A.C. en De Baronie die duidden op een fusie of in
ieder geval een sanering. Zij wilden misschien komen tot een f. c. -
Breda - stond in De Stem - en de gemeente zou niet bereid zijn te sub
sidiëren.
Wij meenden toen zelf het heft in handen te moeten nemen
door de betrokkenen uit te nodigen. Zij vonden het echter nuttiger als
de wethouder op de bestuursvergadering kwam om bij die gelegenheid
zijn vragen te stellen. De wethouder zou dan voorlopige antwoorden
krijgen. Ten aanzien van De Baronie kreeg de wethouder de belofte
dat het binnen 14 dagen zijn vragen schriftelijk zou beantwoorden. Op
het moment dat wij N. A.C. hetzelfde vroegen zag deze vereniging
daartoe geen kans, zodat wij haar niet zolang respijt konden geven.
N, A.C. heeft namelijk een week tijd gehad om na de bespreking van
haar bestuur met de wethouder en zijn staf de vragen te beantwoorden.
Die antwoorden kwamen prompt binnen een week. Misschien duurde
het een of twee dagen langer, maar daar het hier om zo'n belangrijke
zaak gaat kunnen wij dat deze vereniging niet verwijten.
Hiermee heb ik willen aantonen dat er eigenlijk geen moment
geweest is, waarop het wel nuttig en niet gevaarlijk was de raad in een
informele vergadering bijeen te roepen. Als wij dat - zolang de zaak
niet was afgestoten en zolang het voorstel onaanvaardbaar was - wel
hadden gedaaif, zou men tot geen ander resultaat zijn gekomen dan
dat waartoe wij nu gekomen zijn. Men zou gezegd hebben wat de
K.V.P. -fractie in deze vergadering heeft gezegd, namelijk dat punt e.