20 NOVEMBER 1969. de waterpartijen die ontstaan -- niet zou beantwoorden aan de eisen die wij er aan stellen. Er zou misschien veel meer zand kunnen wor den gewonnen dan ons voor ogen staat, maar het is onze bedoeling iets over te houden dat geschikt is als recreatiegebied. Ik heb betoogd dat ik daarmee akkoord ga, omdat het doel van de zandwinning in feite is het veilig stellen van het recreatiegebied. Het is mij duide lijk dat wanneer men door de zandwinning tot 14 meter diepte komt, dit in strijd is met hetgeen wij ons voorstellen van dit recreatiegebied. Het gaat niet zozeer om een zakelijke opzet, als wel om te komen tot de juiste waterpartijen die wij menen nodig te hebben in dit re creatiegebied en daarom ga ik met dit voorstel akkoord. De heer BIEMANS: Zou het ter completering van dit voor stel niet mogelijk geweest zijn de oppervlakte van de grond die men nodig heeft of denkt nodig te hebben te vermelden? Wethouder VERMEULEN: De opmerkingen die in tweede instantie zijn gemaakt door de heren Melzer en Van Loon overlappen elkaar min of meer, zij het dat zij iets anders zijn gesteld. Beiden brengen nl. tot uitdrukking dat, ook al zou de zandwinning onver hoopt niet op tijd doorgaan, het recreatieschap er toch moet komen. Ik heb daar begrip voor omdat wij allen grote waarde toekennen aan recreatieve voorzieningen in de omgeving van Breda, maar ik heb in eerste instantie reeds geprobeerd duidelijk te maken dat de financiële omstandigheden dan wel heel anders zijn. Met alle welwillendheid tegenover het recreatiegebied of het recreatieschap geloof ik echter dat pas een zinvol besluit kan worden genomen als alle financiële consequenties bekend zijn. Ik heb al gezegd dat men die niet moet onderschatten omdat dit niet onaanzienlijke bedragen zijn, ondanks het feit dat getracht wordt op allerlei wijzen subsidie te krijgen van de daarvoor aangewezen instanties. Ik meen hiermee de heren Mel zer en Van Loon te hebben beantwoord. De heer MELZER: Juist niet! Ik heb gevraagd naar de moge lijkheden in een latere fase, daar gaat het juist om. Wethouder VERMEULEN: Ik meen dat wij daarover in het overleg ook al hebben gesproken en ik acht het niet uitgesloten dat als wij er niet in slagen die 1 miljoen m3 te leveren in 1970, wij wel die 2 miljoen m® kunnen leveren in 1972. Het is dan ook niet onmogelijk dat wanneer wij de termijn niet zouden halen - - wat ik zeer zou betreuren -- wij in een latere fase daar wel in zouden sla gen. Juist echter ook in verband met de gedachte achter de woorden van de heer Van Caulil, die heeft gezegd dat het niet zozeer een activiteit van een particulier, maar een preventieve activiteit van de overheid is, zij het op het particuliere vlak, nl. te voorkomen dat er iets gebeurt wat later voor het milieu niets voorstelt, meen ik dat hetgeen wij doen niet in strijd is met het particuliere ondernemerschap. In antwoord aan de heer Woestenberg kan ik dan ook zeggen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 681