20 NOVEMBER 1969.
694
aan de orde is. Hij stelt een structuurprobleem aan de orde en vraagt
zich af of het feit dat men er zo slecht in slaagt mensen te krijgen
voor de stedebouwkundige dienst niet een gevolg is van het feit dat
deze dienst maar een onderafdeling is van de dienst van openbare wer
ken. Volgens de informaties waarover ik beschik kan ik deze vraag
met "nee beantwoorden. Men heeft mij nl. verteld dat het aantal
afgestudeerden aan de Technische Hogeschool in deze sector de laat
ste jaren bijzonder gering is geweest. Er is zelfs een jaar geweest dat
het er maar twee waren. Als men dit op het hele land betrekt kan men
vaststellen dat het om een schaars "artikel" gaat. Overigens ben ik
commercieel genoeg om te begrijpen dat je wel iemand kunt krijgen,
als je maar genoeg betaalt. Dan heeft men echter weer te malen met
de ambtelijke loon- en salarisopbouwin een particulier bedrijf ligt
dat gemakkelijker dan bij de overheid. Met alle begrip dat het ook
anders zou kunnen meen ik echter toch "nee" te moeten zeggen op
de vraag, of de oorzaak is dat het om een onderafdeling gaat. Ik ge
loof dat men het pas anders moet gaan doen wanneer daarvoor gegron
de redenen zijn en men kan aantonen dat het goed functioneren beter
verzekerd zal zijn dan nu het geval is. Tot zolang meen ik dat wij de
huidige toestand moeten handhaven.
Ik geloof dan ook dat de heer Quadekker de positie van het
aan te trekken bureau in die zin verkeerd heeft begrepen. Het advi
seert niet onder verantwoordelijkheid van de dienst van openbare wer
ken, maar rechtstreeks aan burgemeester en wethouders, met com
mentaar van de zijde van de dienst.
De heer VAN LOON: Dat staat er helemaal niet inl
Wethouder VERMEULEN: Dan is deze toelichting voor u in
ieder geval verhelderend.
De heer Melzer heeft gezegd dat er onder de burgerij de laat
ste maanden grote belangstelling is voor de binnenstad. Ik geloof dat
die belangstelling er niet alleen is voor de binnenstad, maar dat wij
kunnen constateren dat de burgerij op alle gebieden op een of andere
wijze inspraak wil hebben. Wij behoeven dit niet uit de weg te gaan,
want op zichzelf is dit een goed verschijnsel, mits wij erin slagen het
zodanig te kanaliseren dat wij er zinvol mee kunnen werken in plaats
van dat er verder niets uit komt. Alle inspraak is belangrijk, maar
men moet er in het beleid voordeel uit kunnen trekken voor het ge
heel.
De heer Melzer heeft ook nog gezegd dat wij terzake de be
noeming van een architect voor het civic centre destijds excursies
hebben gemaakt om ons een oordeel te vormen over het werk van ver
schillende architecten en te bepalen wie de architect is die wij ons
wensen. Dit is inderdaad gebeurd, daarin heeft de heer Melzer gelijk.
Wij meenden echter dat er bij deze aanstelling veel minder uiterlijk
waarneembare mogelijkheden waren, omdat dit een heel andere ma
terie is. In het ene geval gaat het om het bekijken van een bouwwerk
van een architect, terwijl het hier gaat om stedebouwkundige plannen.
Wellicht dat men een indruk kan krijgen als men rondloopt in een