701
20 NOVEMBER 1969.
een opmerking over maken, maar men kan in redelijkheid niet ver
wachten dat over die opmerkingen -- die evenzoveel suggesties
zijn - van de kant van het college een standpunt wordt ingenomen.
Daarvoor is ander materiaal nodig dan dit stuk. De heer Quadekker
moet daarom begrijpen dat ik tegen die achtergrond heb gezegd dat
daarover nu geen zinvolle discussie mogelijk is en dat dit op een an
der moment en meer materiaal tot onze beschikking beter mogelijk
zal zijn. Ik ben het met de heer Quadekker eens dat niet bewezen
is dat deze oplossing beter is, dan wel of het beter zou zijn geweest
als wij mensen in vaste dienst hadden. Er is echter een verschil. Als
men eenmaal een dienst in het leven heeft geroepen heeft dit blij
vende financiële gevolgen voor de gemeente. Men neemt nl. men
sen in vaste dienst en als iemand eenmaal in dienst is van de gemeen
te of van het rijk, kortom, de overheid in het algemeen, heeft deze
een vrijwel onaantastbare rechtspositie.
Wat wij hier gaan doen -- dit tevens in antwoord op het
misverstand dat blijkbaar bij de heer Woestenberg leeft -- is het aan
trekken van een bedrijf voor het verlenen van diensten aan de gemeen
te, waarvan wij in het stuk zeggen: "De relatie tot het genoemde
bureau stelt ons college zich voor als een doorlopende opdracht voor
dit project, met dien verstande dat deze opdracht door beide partijen
van fase tot fase kan worden beëindigd, respectievelijk kan worden
teruggegeven.Dit is dus een niet-blijvende binding die kan worden
uitgeprobeerd en waarmee wij niet onherroepelijk vast zitten aan
een voorafgaand besluit dat niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
De heer Von Schmid heeft gezegd dat het niet zijn bedoe
ling is geweest een beeld te tekenen om vervolgens dat beeld met
argumenten aan te vallen en zodoende een verkeerde voorstelling
van zaken te geven. Ik heb begrepen dat hij van zijn kant beoogd
heeft een visie te geven op wat hij verstaat onder inspraak. Ik wil
daar slechts op zeggen dat ik helemaal niet tegen inspraak ben. Wij
zijn het er echter allemaal over eens dat dit een vrij complexe zaak
is en daarom ben ik van mening dat men, voordat men die inspraak
gaat institutionaliseren, moet zoeken naar de optimale vorm van in
spraak, ook in functioneel opzicht. Wanneer men voortijdig begint
met die inspraak door het willekeurig bij elkaar brengen van een
groep mensen, vraag ik mij af of dit nu de meest zinvolle wijze is
om die inspraak gestalte te geven. Ik heb in eerste instantie echter
al gezegd dat men op dit punt nu eenmaal een beetje geduld moet
hebben omdat alles niet ineens kan. Dit college is echt niet tegen
inspraak, integendeel, maar wij willen die wel in een vorm gieten
die voor het algemeen belang het meeste nut kan hebben.
De heer Melzer heeft enkele objecten opgesomd als voor
beeld van de nu niet direct meest sfeervolle of aangepaste vorm van
bebouwing. Ik heb daar ook wel een mening over, maar die bebou
wing staat er nu eenmaal en ik geloof dat wij daar nog weinig aan
kunnen veranderen.
De heer Van der Werff heeft een pleidooi gehouden -- hoe
wel dat misschien een wat zwaar woord is -- en vraagt zich af of er
enige relatie bestaat tussen het feit dat er een ideeënschets is gekomen