725
25 NOVEMBER 1969
In het verleden werd door het college steeds het standpunt inge
nomen dat de stijging van de eigen inkomsten gelijke tred diende te
houden met de stijgende ontvangsten uit de algemene middelen. Dit
is een gezond standpunt. De laatste jaren zien wij echter voortdurend
een iets sterkere stijging van de eigen inkomsten als deel van de totale
inkomsten omdat de overheidsuitkeringen niet toereikend zijn. Terecht
wijst u er in de nota van aanbieding op dat een deel van de kostenstijging
niet door het gemeentebestuur beïnvloed kan worden, zoals de kosten van
sociale zorg en onderwijs. U zou daaraan nog kunnen toevoegen de stij
gende rentelast. In 6 jaar tijd steeg de rentevoet van 4. 25% naar 5.8%,
dit is een relatieve stijging van 37%. Dat de uitkeringen voor bepaalde
soorten onderwijs voor de jaren 1963 en daaropvolgend nog niet zijn vast
gesteld is een zeer trieste zaak. Het achterblijven van de uitkeringen
uit het gemeentefonds op de steeds stijgende kosten waartegenover het
gemeentebestuur zich geplaatst ziet, kan niet los worden gezien van
het beleid van de huidige regering. De regering stelt zich op het stand
punt dat de belastingdruk als percentage van het nationale inkomen
niet mag toenemen. Vandaar dat zij niet spreekt over 600 miljoen
belastingverlaging in 1970, doch over een belastingcorrectie. Algemeen
economisch gezien heeft deze opvatting naar mijn mening net zoveel
waarde als de sluitende begroting uit de jaren voor de oorlog, n. 1. geen
enkele. De gevolgen kunnen echter net zo ernstig zijn.
In de tweede nota over Ruimtelijke Ordening wordt duidelijk gesteld
dat zonder consumptieoffers een in de toekomst leefbaar ingericht Neder
land niet realiseerbaar is. Hoewel in deze nota de financiële consequenties
van een en ander niet worden nagegaan, wordt wel vermeld dat de hoogste
investeringen juist in de gemeentelij ke sfeer moeten plaatsvinden. In dit
verband worden genoemd de krotopruiming en sanering, stadsreconstruc
tie, verbetering van vervoer en verkeer binnen de steden en de bestrijding
van lucht- en waterverontreiniging
De gemeentebesturen bevinden zich thans in de moeilijke positie
dat zij van de burgers zwaardere lasten moeten vragen, terwijl de cen
trale overheid een belastingverlaging heeft voorgesteld. Het achterwege
laten van deze belastingverlaging en een deel van de dan beschikbare
gelden uitkeren aan het gemeentefonds zou tal van gemeenten wellicht
met één klap uit de financiële moeilijkheden helpen.
Het opleggen van belastingen is duidelijk een taak van de centrale
overheid; gemeentebesturen hebben hier slechts een aanvullende taak.
Door toename van de gemeentelijke belastingdruk wordt de objectiviteit,
die als voorwaarde voor het heffen van belastingen moet worden gesteld,
geweld aangedaan.
Indien de gedragslijn van de huidige regering ook in de toekomst
zal worden gevolgd zijn er slechts twee mogelijkheden. Of het verzor-
gingspeil wordt drastisch gedrukt, öf er wordt een niet-sluitende begro
ting ingediend. In feite is hier geen sprake meer van een keuze, omdat