72 13 FEBRUARI 1969 financiën is besproken. Verder meent hij dat de praktische betekenis ervan niet actueel is. Na het betoog van de heer van Gastel heeft hij echter toch wel behoefte er iets dieper op in te gaan. De heer van Gastel heeft n.1. gesteld dat het een theoretisch vraagstuk van de eco nomisten is. Volgens spreker is dit niet waar. Als men de inflatie in Duitsland ziet en de devaluatie in Nederland vóór de wereldoorlog dan, is het een praktisch probleem geworden, dat men aanvankelijk nog ri.et eens onderkend heeft. De heer van Gastel heeft verder ge steld, dat toepassing van de vervangingswaarde als regel tot hogere kosten leidt. Spreker stelt hier tegenover, dat afschrijving naar ver vangingswaarde leidt tot een juiste kostprijsberekening, want in een tijd van deflatie moet men op basis van de vervangingswaarde met lagere kosten gaan rekenen. De stelling, dat toepassing van de ver vangingswaardeleer zonder meer hogere kosten tot gevolg heeft is niet juist, want dan gaat men bij voorbaat uit van inflatoire tenden- zen in de maatschappij. Er zijn momenteel wel inflatoire tendenzen, maar in de dertiger jaren hebben wij juist het tegenovergestelde ge zien n.l. deflatoire tendenzen en dan leidt de vervangingswaardeleer tot lagere kosten. Da t wij niet vrij zijn bij de vaststelling van tarie ven heeft naar spreker's mening niets met de vervangingswaardeleer te maken. Als de afschrijving naar vervangingswaarde leidt tot een hogere doorberekening in de tarieven, dan betekent dit alleen, dat het energie- en waterbedrijf, waar het in feite om gaat, een lagere winstuitkering aan de algemene dienst kan doen. Aannemende, dat er een marge, is tussen opbrengst en kostprijs, dan heeft de tariefstel ling hier niets mee te maken. De heer MELZER zegt, dat hij op dit punt dezelfde ideeën heeft als de heer van der Zwaru Hij wil nog wel opmerken, dat we hier in de Raad van Breda zitten en niet in een of ander economisch dispuut. De heer van Gastel heeft gesteld, dat de voorgestelde afschrijving in vloed heeft op de eenheid van bepaalde tarieven. Spreker is geen voor stander van één tarief voor gas, water en licht. Hij kan zich zelfs niet voorstellen, dat men kan komen tot één bepaald tarief voor bijv. het slachthuis. Wel is bj.j van mening, dat dit systeem bepaalde voordelen heeft, al was het alleen maar om na te gaan hoe het met de eigen be drijven gesteld is. Wethouder BROEDERS zegt geen onduidelijkheid te willen laten be staan over het te nemen besluit. Het goede besluit is dat, waar bij punt 7 de toevoeging, dat burgemeester en wethouders hun besluit te dezer zake ter kennis van de raad brengen staat en. het ligt in de be doeling om dit besluit op '1 januari 1970 in werking te laten treden. Bijzonder prettig vindt spreker het, dat de heer Kroon zich, na diverse besprekingen in de afdeling voor de financiën, heeft laten overtuigen van de redelijkheid van dit voorstel op zich. Bovendien heeft hij ge constateerd, dat alle sprekers het besluit als zodanig onderschrijven. Verder zegt spreker dat naar zijn mening toepassing van de vervangings waarde maar een geringe invloed heeft op de tarieven. De tariefstelling kan niet zonder meer teruggevoerd worden op basis van de cijfers, die

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 72