25 NOVEMBER 1969
728
Tenslotte over dit onderwerp nog een vraag, mijnheer de voor
zitter. Het is mij niet duidelijk hoe hoog de bijdragen van rijk en
provincie in de afvoerleiding zijn. Volgens de nota van aanbieding
verleent het rijk een bijdrage van 25mits de provincie 1/4 ge
deelte daarvan, d. i. dus 6? voor haar rekening neemt. Het rijk
betaalt dus 18 3/4de provincie 6?verhouding 3 1. Volgens
het jaarverslag 1968 van de dienst van openbare werken betaalt het
rijk 20% en de provincie 5%, verhouding 4 1. Welke percentages
worden nu eigenlijk door rijk en provincie betaald?
Naast alle waardering die ik voor de begrotingsdienst van de
gemeente heb, moet het mij toch van het hart dat het mij tegenvalt
dat ondanks herhaald verzoek nog geen duidelijkheid is gekomen in de
post Reserves. Het inzicht van uw college dat de werkelijk vrije re
serves slechts 7 S 8 miljoen bedragen kan ik onderschrijven, doch
ik kan mij voorstellen dat er raadsleden zijn die daar anders over
denken en daardoor de financiële capaciteit van de gemeente overschatten.
Gezien de vele detailzaken die met deze materie gemoeid zijn, zou ik
gaarne zien dat dit onderwerp in een speciale vergadering van de afd.
financiën wordt behandeld.
Onze fractie acht het risico dat in de begroting 1970 zit, gelet
op de aanwezigheid van een gezonde saldireserve, aanvaardbaar.
Het verleden heeft afdoende bewezen dat de door het college gemaakte
schattingen betrouwbaar zijn. Te voorzichtige ramingen betekenen
slechts een onnodige lastenverzwaring. Omdat stijging van tal van
begrotingsposten, in het bijzonder door de invloed van de investeringen,
in de toekomst onvermijdbaar zal zijn, dient het gemeentebestuur
zich steeds kritisch af te vragen of bepaalde begrotingsposten wel strikt
noodzakelijk zijn. Regelmatige doorlichting van alle posten van de
begroting is daarom noodzakelijk.
HUISVESTING.
Gedurende de oorlog en de jaren daarna had de woningnood be
trekking op grote delen van de bevolking. Afgezien van de zeer
kapitaalkrachtigen vond men slachtoffers van de woningnood onder
alle lagen van de bevolking. Deze situatie bestaat reeds een aantal
jaren niet meer. Het merendeel van onze bevolking is thans behoor
lijk gehuisvest. Ongeveer 10% van onze bevolking is wel gehuisvest,
doch woont in krotten. Een ongeveer even groot deel van ons volk
leeft van een inkomen dat ligt onder de armoedegrens. Armoede en
slechte huisvesting gaan vaak hand in hand, zodat men kan stellen
dat de bewoners van krotten en diegenen die met een inkomen moeten
rondkomen dat onder de armoedegrens ligt, vaak dezelfde personen
zijn.