739
25 NOVEMBER 1969
gehanteerd of wordt bijgeslepen.
Treurig genoeg valt er een terugkeer naar de subjectiviteit te
constateren, rijen van gemeenten staan met de hoed in de hand te anti
chambreren voor het bedelen om aanvullende uitkeringen. Mijn bezwaar
tegen deze aanvullingen richt zich tegen de ambtelijke sfeer waarin zij
worden beoordeeld en toegewezen en tegen het ontbreken van parlemen
taire controle op de gang van zaken.
Wanneer ik daarnaast signaleer dat verschillende ministeries inciden
teel, voor welk doel dan ook, uitkeringen aan gemeenten verstrekken,
dient dit als extra bewijs hoe het financiële beeld is vertroebeld en dat
een speodige revisie van de financiële verhoudingswet noodzakelijk is te
achten.
De uitwerking van de centrale financiering met zijn omweg via het
provinciaal bestuur is een andere zaak die ik maar matig waardeer.
Volledig rekening houdend met de financieel-economische positie
van ons land en met aanvaarding van de opgelegde restricties vermag
ik niet in te zien waarom de beschikbare middelen niet rechtstreeks aan
de gemeenten toegewezen zouden kunnen worden, zeker aan die gemeen
ten die een gezond financieel beleid voeren. Naar mijn mening zijn wij
zelf het beste in staat om onze prioriteiten te bepalen.
De aanbieding van een sluitende begroting voor het jaar 1970, met
als uitgangspunt de handhaving van een redelijk verzorgingsniveau, heeft
de instemming van mijn fractie. De voorgestelde lastenverzwaringen achten
wij acceptabel, gezien tegen de achtergrond van kostenstijgingen en hoge
rente.
Wel een vraag: In de begrotingen der laatste jaren zat altijd een
bepaald risico-element ingebouwd door bepaalde prognoses als uitgangs
punt te nemen. Desondanks vertonen de rekeningen steeds een batig
saldo. De indruk zou kunnen bestaan dat verhoogde belastingen geleid
hebben tot fondsvorming. Hiertegen zou ik ernstig bezwaar willen aan
tekenen, doch ik hoop dat u mijn verontrusting hieromtrent weg kunt
nemen.
Bij een nadere beschouwing van de voor ons liggende begroting
springen twee uitgavenpieken duidelijk naar voren, te weten de sociale
sector en het onderwijs.
Met bijzondere waardering voor de wijze waarop de gemeentelijke
dienst voor sociale zaken zijn werk verricht, zou ik hem toch graag
uit onze gemeentelijke begroting zien verdwijnen en als ui tvoerder
van rijksregelingen naar een regionale structuur willen promoveren.
Bij de uitvoering van de bijstandswet zou dit voor kleine gemeenten
of plaatsen in de regio een zegen zijn. Juist in die kleine plaatsen durft
men vaak niet om hulp vragen omdat men iedereen ter plaatse kent.
Hoewel u een bijzondere en zware verantwoordelijkheid draagt ten
aanzien van het onderwijs, waarbij ik onder andere denk aan uitbouw,
coördinatie, aanpassing van het technisch onderwijs en dienstverlening,
zou ik toch willen stellen dat de financiële consequenties te zwaar op de
gemeente drukken. Wij vervullen hier ook een aanwijsbare centrumfunctie,
doch ontvangen hiervoor geen of nauwelijks compensatie.