753
25 NOVEMBER 1969
Het is vandaag gebruikelijk om op alle bestaande instellingen
kritiek te oefenen en ik zal de laatste zijn die beweert dat veran
deringen niet noodzakelijk zouden zijn. Deze tijd vraagt om een
eigentijdse aanpak van de problemen, veel wat verouderd is zal
moeten verdwijnen, maar laten wij bij dit alles bovenal dankbaar
zijn dat wij deze zaken in volle vrijheid en openheid met elkander
kunnen bespreken.
Deze vrijheid van meningsuiting en de daarmede gepaard
gaande openheid zullen de grondslagen van onze democratie moeten
blijven vormen.
De vorige maand mochten wij op waardige en zinvolle wijze
met elkander herdenken hoe onze stad 25 jaar geleden van onder
drukking werd bevrijd. Laat ons in gemeenschappelijk overleg de
ons geschonken vrijheid gebruiken om ook voor de toekomst een
goed bestuur van onze stad te waarborgen.
God zegene daarbij onze gemeenschappelijke arbeid in het
belang van onze stad.
De heer VON SCHMID: Het is meen ik begrijpelijk dat ik,
naar aanleiding van hetgeen hier va-navond door het optreden van
mijn collega-raadsleden is gepasseerd, enigszins afwijk van mijn
oorspronkelijke tekst. Ik hoop daar straks op terug te komen, maar
allereerst wil ik enkele woorden wijden aan de kwestie die aan de orde
is geweest.
Ik vind het eigenlijk toch wel diep treurig en ook getuigen van
een zeer onzindelijke gedachtengang dat de heer van der Zwan zijn
betoog over krotopruiming heeft gebruikt als een inleiding tot een
aanval -- want dat werd het tenslotte en zeer abrupt ook --op mij
en een aantal mensen die op het ogenblik met mij in deze stad
samenwerken.
De heer VAN DER ZWAN: Dat heb ik er later tussengelast.'
De heer VON SCHMID: Heerlijk! Ik vind het fijn dat u op die
gedachte bent gekomen, maar dat neemt niet weg dat het op die
plaats in uw betoog stond en dat vind ik belangrijk. Of u het later
hebt ingelast kan ik niet beoordelen. Het is in deze volgorde tot mij
gekomen en ook tot de andere aanwezigen.
De heer VAN DER ZWAN: Dat hoop ik althans.'
De heer VON SCHMID: Verder wil ik erop wijzen dat mijn
afwijzen van de annexatie voortkwam uit een eerlijke overtuiging,
waaraan naar ik meen tijdens dat debat niemand heeft getwijfeld.
Mijn overtuiging was -- die kan verkeerd zijn, maar het was mijn
overtuiging -- dat het ging om een verouderde wijze van annexeren.
Daar behoef ik nu verder niet op terug te komen, maar dat was mijn
standpunt. Bovendien heb ik toen direct gezegd -- dat weet ik nog
heel goed, ik ben er nog even met de heer van der Zwan over in
debat geweest -- dat het inderdaad ging om bouwen voor Breda.