25 NOVEMBER 1969
756
geen mogelijkheden zag voor deze besprekingen van de zijde van De
Demokraten wanneer de P. v. d A. -fractie in zijn huidige vorm niet ver
andert. De heer Mans zei dat dit wel goed kwam, maar vanavond heb ik
mij daar wel een mening over kunnen vormen.
Tenslotte wil ik over deze affaire die hier in de raad aan de orde
is geweest zeggen dat onze hoop op de openheid in het P.A.K. is geves
tigd op de P. P. R. die wellicht zal inzien dat het meer om de mentali
teit gaat dan om de wilde kreten die de heer van der Zwan meent te moeten
slaken.
Dan wil ik nu afstappen van deze mijns inziens vrij onfrisse geschie
denis en beginnen.
Mevrouw DE BONTE-DE MUNNIK: .aan mijn algemene beschou
wingen.'
De heer VON SCHMID: Ik wil nog even nadrukkelijk vaststellen dat
het nooit mijn bedoeling is geweest hiermee te beginnen, het staat ook
niet in mijn tekst. Het is uitgelokt en dan heb ik het recht daarop te ant
woorden. Daar moet men zich niet over beklagen. Overigens vind ik het
helemaal niet erg, want ik antwoord er heel graag op.
Het is voor de derde maal dat ik nu het voorrecht geniet het woord
te mogen voeren bij de algemene beschouwingen. Ik vind dat inderdaad
een voorrecht, want het biedt de gelegenheid het gemeentelijk beleid
in zijn totaliteit in ogenschouw te nemen. Het verschaft de gelegenheid
zich te bezinnen op de functie van het raadslidmaatschap en het biedt de
mogelijkheid zich rekenschap te geven van de vraag in welke richting de
samenleving zich moet ontwikkelen.
Ik meen dat de opgave waarvoor de mensheid staat heel simpelweg
deze is: de opbouw van een samenleving waarin ieder mens ongeacht af
komst, rang, stand, ras, godsdienst, levensovertuiging en geaardheid op
timaal tot ontplooiing kan komen, in overeenstemming met zijn aanleg
en zijn voorkeur en waar ieder mens optimaal deel krijgt aan de welvaart
en het welzijn. Wil men dit, waar men tegenwoordig terecht naar streeft,
mondiaal tot stand brengen, dan zal men moeten beginnen met het eigen
land, de eigen gemeente, de bedrijven, de scholen, de universiteiten, de
kantoren, kortom met alle werkverbanden die denkbaar zijn in de eigen
omgeving. Een samenleving van deze aard veronderstelt een complete
democratisering op alle terreinen van het staatkundige, politieke, maat
schappelijke en economische leven. Dit houdt naar mijn vaste overtuiging in
dat iedereen, welke ook zijn plaats is in de gemeenschap, op een of andere
wijze actief inspraak moet krijgen in de beslissingen die het woon-, leef-
en werkklimaat van hem en zijn gezin bepalen. Met andere woorden: er
moet een einde komen -- daar moeten wij althans naar streven -- aan de
wereld van de gesloten structuren die wij thans nog overal aantreffen, zo
wel in het westen als in de communistische wereld. Men kan overal zien
dat een kleine groep mensen het bestuur van stad of land in handen heeft,
of de leiding heeft over de fabriek, het kantoor, de krant, de vakbond,
de school, de universiteit of de politieke partij. De grote massa van degenen
die van dit bestuur of van deze leiding afhankelijk zijn heeft geen enkele
reële invloed op de beslissingen die dageli jks worden genomen of.