25 NOVEMBER 1969
760
Talloze vragen in het "vraag- en antwoordspel" worden op een zodanige
manier beantwoord dat het erop neerkomt dat men naar mijn gevoel met
een kluitje in het riet wordt gestuurd. De begroting getuigt niet van aan
sluiting aan de problemen die ónder de bevolking van Breda leven en
enorm de aandacht vragen. Het "vraag- en antwoordspel" komt daar
enigszins aan tegemoet, maar zelfs als dit veel intensiever gedaan zou
zijn zou het nog niet zo bijzonder veel verschil uitmaken. Zolang de
huidige verhouding college-raad, dus zolang de partijpolitieke samen
stelling van de raad in deze vorm blijft voortbestaan, valt er geen enkele
wezenlijke verandering te verwachten en vallen er evenmin duidelijke
en creatieve antwoorden te verwachten. Ik heb bij een vorig debat reeds
gezegd dat als er onvoldoende tegenspel is, van de kant van het college
natuurlijk ook nergens op kan worden ingegaan. Ik kan mij dan ook leven
dig voorstellen dat zowel het college als de betrokken ambtenaren die de
antwoorden in eerste instantie moeten opstellen vaak in grote onzeker
heid verkeren en beslist niet weten wat zij nu moeten adviseren of ant
woorden. Het gevolg is dat alles wat verniéuwd zou moeten worden bij
het oude blijft en dat een enkel fris initiatief achteraf toch weer de nek
wordt omgedraaid -- zie het debat over de cultuurdienst --, of zodanig
wordt uitgevoerd dat het niet aan het doel beantwoord, zoals de jeugd -
adviesraad. Het staat voor mij daarom vast dat de begrotingsbehandeling
zich daarom zal beperken tot veel detailwerk en grote lijnen zullen er in
het debat in het algemeen niet te vinden zijn.
Ik zal nu trachten aan de hand van de begroting --of liever: aan de
hand van het "vraag- en antwoordspel" -- toch enige lijnen te trekken uit
de mijns inziens te negatieve strekking die ook in het laatste te vinden
is. Ik ga daarbij uit van mijn volledige instemming met uw streven te
komen tot een sluitende begroting. De zelfstandigheid van de gemeente
Breda hangt daar in hoge mate van af. Ik vind het een zeer groot goed
dat juist in deze tijd een gemeente armslag heeft en een zelfstandig
beleid kan voeren.
Uit de antwoorden op vragen mijnerzijds is mij duidelijk geworden
dat de toekomstige verruiming van het gemeentelijk belastinggebied moge
lijker wijze enig soelaas zal bieden voor het budget, hetgeen -- in de
toekomst althans -- weer een gunstige invloed kan hebben op de stijging
der tarieven. Anderzijds zal moeten worden afgewacht of niet de stijgende
kosten van levensonderhoud en de geldontwaarding die soelaas weer zullen
doorkruisen. Daarbij komt, zoals uit een verder antwoord gebleken is, dat
de kapitaalschaarste ook volgens de laatste miljoenennota in feite blijvend
wordt afgewenteld op de gemeenten. Tenslotte wordt op vragen van ande
ren en mij meegedeeld dat de uitkering uit het gemeentefonds te weinig
rekening houdt met de centrumfunctie van Breda. Het college heeft dan ook
bezwaren gemaakt tegen deze regeling, waarbij alleen gemeenten met
150000 of meer inwoners in aanmerking komen voor een uitkering op
grond van het functioneren als centrumgemeente. Deze activiteit van
het gemeentebestuur juich ik uiteraard toe. Verder wordt gezegd dat de
sanering van de binnenstad en de realisering van een meer gevarieerde
woningbouw de aandacht hebben van het college en voorts dat noch langs
deze weg, noch door overleg met de randgemeenten naar de mening
van het college een oplossing kan worden verwezenlijkt voor de vermelde