27 NOVEMBER 1969. 776 stichtingen, kortom met alle mogelijke gezelschappen die regelmatig in onze nabijheid zijn. Wij hebben in de memorie van antwoord heel duidelijk laten merken dat het college zich positief opstelt tegenover de inspraak, die wij in een bepaalde fase zich zien ontwikkelen. Na tuurlijk moet, ik geloof dat daarover geen verschil van mening kan be staan, de inspraak worden voorafgegaan door een goede voorlichting. Dat wil zeggen dat men eerst moet weten wat er in deze gemeente aan de orde is. Ik heb u al geprobeerd duidelijk te maken dat in het kader van de voorlichting aan dat mee-weten veel wordt gedaan en in de toekomst nog meer zal moeten worden gedaan. Vervolgens moet men mee gaan praten. De volgende fase is dat men daarna pas mee kan beslissen en ik geloof dat de logische en eerlijke volgorde is dat men daarna eerst ook mede verantwoordelijkheid kan dragen. In deze volg orde van meeweten, meepraten, meebeslissen en mee verantwoorde lijkheid dragen moet mijns inziens dit hele systeem van inspraak wor den gezien. Niemand heeft gezegd, u evenmin als wij, hoe dat pre cies moet gebeuren, maar met de positieve instelling die het college van burgemeester en wethouders heeft geloof ik dat dit een redelijke leidraad is waarlangs de inspraak zich kan voltrekken. Op Bouvigne heb ik ongeveer een jaar geleden "graag" gezegd tegen de inspraak. "Alleen", neb ik er toen bij gezegd, "ik weet eer lijk gezegd niet hoe het moet"Ik moet erkennen dat ik het op dit moment nog niet weet. Er is echter een methode. Wij kennen de mo gelijkheden die deze biedt en wij staan open voor de kansen die hier worden geboden. In dit verband heb ik echt moeite - het spijt mij dat hij er nog niet is - met de uitlatingen van de heer Von Schmid over de inspraak. Hij verwijt het college gebrek aan visie. Dat mag natuur lijk altijd, maar ik geloof dat dit een zeer onrechtvaardige aantijging is. Hij verwijt het college ook geheimzinnigheid, dus in feite een ge brek aan een goede democratische instelling. Ik moet zeggen dat ik dit nogal erg vind. In het vervolg van zijn betoog zegt hij dat er een volledige democratisering moet komen, hetgeen betekent dat er sprake moet zijn van actieve inspraak, wat het einde moet zijn van de geslo ten structuren. Hij stelt dat het beleid onzichtbaar tot stand komt. Het betoog van de heer Von Schmid - ik heb het in de afgelopen 24 uur nog eens heel nauwgezet nagelezen - bevat wel allemaal mooie beweringen, maar ik heb het idee dat hij het zelf ook niet precies weet of het eer gisteren althans niet duidelijk heeft gezegd. Ik stap nu over naar mijn volgende onderwerp en dat betreft de beantwoording van enkele vragen die verband houden met de positie van de stad in de regio. In het kort wil ik even stilstaan bij de grote betekenis van het streekplan voor West-Brabant voor de stad, waarover is gesproken door de heren Van Loon, Van der Zwan en Melzer. Breda moet daar natuurlijk op inhaken en ik hoop van harte dat het provinciaal bestuur in staat zal zijn dit streekplan volgend jaar met goed succes door de Staten te krijgen. De officiële procedure heeft nu een aanvang genomen zoals u weet en ik geloof dat er voor ons niet al te veel bezwa ren in zitten. Daaop aansluitend is door u vrij uitgebreid gesproken over de vraag wat ef nu verder gaat gebeuren met dit streekplan en wat het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1969 | | pagina 776